-
1 classe
classe [klaas]〈v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉2 categorie ⇒ groep, afdeling, soort, type, klasse4 klasse ⇒ distinctie, standing♦voorbeelden:classe laborieuse • werkende klasse, het gewone volkclasse ouvrière • arbeidersklassevoitures de même classe • auto's van hetzelfde typeclasse touriste • toeristenklassewagon de première classe • eersteklaswagonêtre d'une toute autre classe • van een heel ander kaliber zijnde classe • kwaliteits-→ luttedoubler une classe • blijven zitten, doublerenêtre de la classe • spoedig afzwaaienclasse de transition • schakel-, brugklasaller en classe • naar school gaanfaire ses classes • ervaring opdoenf1) categorie, groep2) rang, graad3) klas, leerjaar4) klaslokaal5) lesuur [school]6) lichting [leger] -
2 tête
tête [tet]〈v.〉1 hoofd ⇒ kop, gezicht5 kop ⇒ top, bovenkant, voorste gedeelte♦voorbeelden:1 avoir, être une tête à claques, à gifles • een irritant koppie, een rotkop hebbentête de mort • doodshoofd, doodskopune tête de six pieds de long • een lang gezicht, een gezicht als een oorwurmde la tête aux pieds • van top tot teenêtre la tête de Turc, servir de tête de Turc • het mikpunt, pispaaltje zijndonner tête baissée dans qc. • blindelings, zonder te kijken ergens op inlopen, tegenaan lopen; 〈 ook〉 er blindelings inlopenavoir une bonne tête • er betrouwbaar, intelligent uitzien, een sympathieke kop hebbence sont deux têtes sous un même bonnet • dat zijn twee handen op één buiktomber la tête la première • voorovervallenla tête renversée • met het hoofd naar achterensale tête • gemene kopcourir tête baissée • lopen zo snel als men kandonner sa tête à couper • zijn hoofd eronder durven verweddenen faire une tête • een lang gezicht zettenjeter qc. à la tête de qn. • iemand iets naar het hoofd slingeren, iemand iets verwijtenrompre la tête à qn. • iemand de oren van het hoofd schreeuwentourner la tête • het hoofd afwenden2 c'est, il a une tête en l'air, tête sans cervelle, tête de linotte, tête d'oiseau • hij is een leeghoofd, heeft de hersens van een garnaal, gedraagt zich als een kip zonder kopavoir une tête de cochon, de mule • koppig zijnêtre une tête de cochon, de lard, de mule, de pioche • een stijfkop zijnmettre la tête à l'envers à qn. • iemand het hoofd op hol brengentête brûlée • heethoofdavoir la tête chaude • een heethoofd, driftkop zijnavoir la tête fêlée • een beetje getikt zijnune forte tête • iemand met een eigen wil, dwarskopavoir la tête froide • koelbloedig zijn〈 informeel〉 une grosse tête • een knappe kop, superintelligent persoon〈 informeel〉 avoir une, la grosse tête • pretenties, praatjes hebben〈 informeel〉 petite tête! • domkop!, sufferd(je)!examiner, réfléchir à tête reposée • rustig, op z'n gemak bekijken, overdenkenavoir la tête solide • veel aan zijn hoofd kunnen hebbenavoir toute sa tête • bij zijn volle verstand zijnavoir la tête vide • niet (meer) kunnen nadenken, zich niets meer kunnen herinnerenavoir de la tête • een goed verstand hebbenavoir la tête à ce qu'on fait • zijn hoofd, zijn aandacht bij zijn werk hebbenavoir la tête près du bonnet • een heethoofd, driftkop zijncasser, fendre la tête à qn. • iemand op zijn zenuwen werken, irriterense casser la tête contre les murs • met zijn hoofd tegen de muur lopen, wanhopig zijnchercher dans sa tête • proberen zich iets te herinnerense creuser la tête • z'n hersens pijnigenéchauffer la tête • iemand nijdig, woedend makenn'en faire qu'à sa tête • precies doen waar men zin in heeftfourrer, mettre qc. dans la tête • iets in het hoofd prentense mettre dans la tête, en tête de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten omse mettre dans la tête, en tête que 〈+ aantonende wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten dat, zich inbeelden datidée qui passe par la tête de qn. • idee dat zomaar bij iemand opkomtperdre la tête • het hoofd, zijn verstand verliezen, gek wordenle vin lui tourne la tête • de wijn stijgt hem naar het hoofdtourner la tête à qn. • iemand het hoofd op hol brengenavoir la tête ailleurs • er met zijn gedachten niet bij zijn, afwezig zijn〈 spreekwoord〉 quand on n'a pas de tête, il faut avoir des jambes • wie zijn hoofd vergeet, moet zijn benen gebruikende tête • uit het hoofd, in gedachtenavoir une idée (de) derrière la tête • iets in zijn achterhoofd hebbense mettre à la tête, prendre la tête de • de leiding nemen overà la tête, en tête de • aan het hoofd, aan de leiding vanpar tête • per persoon, per mantête d'ail • knoflookbolletjetête d'épingle • speldenknoptête de ligne • kopstation, beginpunt van een lijntête du lit • hoofdeinde van het bedtête de pipe • pijpenkopvirer tête à queue • helemaal om zijn as draaien, een draai van 180 graden makenwagon de tête • voorste wagontête nucléaire • atoomkopmusique en tête • de muziek vooropcôté tête • kop(zijde), kruisavoir la tête sur les épaules • met beide benen op de grond staanmauvaise tête • dwarsligger, lastpostfaire la mauvaise tête • koppig zijn, dwars liggense cogner, se taper la tête contre les murs • wanhopig naar een oplossing zoekenne plus savoir où donner de la tête • niet meer weten waar te beginnen, overstelpt zijn met werkfaire la tête (à qn.) • mokken (tegen iemand), boos zijn (op iemand)se jeter à la tête de qn. • toenadering zoeken tot iemand, zich bij iemand opdringenlaver la tête à qn. • iemand een flinke uitbrander gevenmonter la tête à qn. • iemand tegen iemand opzettense monter la tête • zich ergens over opwinden, spoken ziense payer (doucement) la tête de qn. • iemand (stiekem) voor de gek houdenpiquer une tête • een duik nemen, duikenredresser, relever la tête • zijn zelfvertrouwen herwinnenrisquer, sauver sa tête • zijn leven wagen, het er levend van afbrengentenir tête • het hoofd bieden, standhoudenen avoir par-dessus la tête • er schoon genoeg van hebben, er de buik van vol hebbenf1) hoofd, kop2) gezicht3) leider4) kopbal5) top, bovenkant -
3 manquer
manquer [mãkee]1 ontbreken ⇒ afwezig zijn, verstek laten gaan, missen2 gebrek hebben (aan) ⇒ niet hebben, te kort komen, missen3 tekortschieten (in) ⇒ nalaten, verzuimen♦voorbeelden:1 ce n'est pas l'argent qui manque! • er is geld genoeg!ses enfants lui manquent • hij, zij mist zijn, haar kinderenles occasions ne manquent pas! • gelegenheid te over!l'argent vint à manquer • het geld raakte opla voix lui manqua • zijn stem stokte in zijn keelles forces lui manquèrent • zijn krachten begaven hettu me manques beaucoup • ik mis je ergmanquer à l'appel • op het appel ontbrekenla conversation manque d' entrain • het gesprek wil niet vlottenmanquer d' expérience • onervaren zijnil ne manque pas d' esprit • hij is niet ongeestigil ne manque de rien • hij komt niets te kortmanquer à sa parole • zijn woord breken〈 formeel〉 manquer à qn., au respect qu'on doit à qn. • iemand niet met het verschuldigde respect bejegenenje n'y manquerai pas • ik zal het zeker doenne pas manquer de faire qc. • iets zeker doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 mislopen3 tot een mislukking maken ⇒ laten mislukken, laten mislopen, verknoeien♦voorbeelden:manquer le train • de trein missen〈 figuurlijk〉 la prochaine fois, je ne le manquerai pas • de volgende keer zal ik hem te grazen nemen, zal ik hem weten te vinden→ coche¶ manquer la classe • spijbelen, de school verzuimenmanquer une occasion • een gelegenheid voorbij laten gaanil n'en manque pas une • hij begaat de ene stommiteit na de anderev1) ontbreken2) niet hebben, missen3) verzuimen4) mislukken5) missen, niet treffen6) mislopen -
4 conseil
conseil [kõsej]〈m.〉2 raadsman ⇒ raadgever, adviseur♦voorbeelden:faire qc. sur le conseil de qn. • iets op aanraden van iemand doenprendre, demander conseil à qn. • iemand raadplegenconseil judiciaire • curatorconseil de discipline • tuchtraadconseil d'Etat • Raad van Stateconseil de guerre • krijgsraadconseil des ministres • ministerraadConseil de Sécurité • Veiligheidsraadtenir conseil • overleg plegen→ nuitm1) raad(geving), advies2) raadsman, adviseur3) raad, bestuur -
5 en
en1 [ã]1 〈vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) voorafgegaan door ‘de’ als vast voorzetsel van werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord〉 ervan ⇒ daarvan, erover, daarover, erop, daarop, ermee, daarmee 〈enz.〉2 〈 vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) dat weggelaten is, of wordt gebruikt bij woorden en uitdrukkingen die hoeveelheden aangeven〉 er(van)♦voorbeelden:il prit un bâton et l'en frappa • hij pakte een stok en sloeg hem ermeeje lui en parlerai • ik zal er met hem over pratenje suis reçu au baccalauréat et j'en suis fier • ik ben voor het eindexamen (middelbare school) geslaagd en ik ben er trots opil en tirera un joli bénéfice • hij zal daar een aardig slaatje uit slaan2 combien de livres avez-vous? j'en ai plusieurs • hoeveel boeken heeft u? ik heb er verscheideneavez-vous des timbres postes? non, je n'en ai plus • heeft u ook postzegels? nee, ik heb er geen meerj'en ai • ik heb er watje n'en ai pas • ik heb er geenvoilà des fruits, prenez-en quelques-uns • hier is fruit, neem er wat van3 j'ai un coffre-fort mais j'en ai perdu la clef • ik heb een brandkast maar ik heb de sleutel ervan verloren————————en2 [ã]〈 bijwoord〉4 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:1 elle en sort • zij komt eruit, zij komt er vandaans'en retourner • rechtsomkeert maken, teruggaanils en sont venus aux mains • ze zijn slaags geraakt————————en3 [ã]〈 voorzetsel〉1 〈 voor namen van landen, landstreken, tijd, hoedanigheid〉in ⇒ te, tijdens, per, bij 〈 blijft soms ook onvertaald〉7 aan♦voorbeelden:en mon absence • in, tijdens mijn afwezigheidteneur en alcool • alcoholgehalteen automne • in de herfstcompte en banque • bankrekeningen classe • in de klas, op schooltélévision en couleur • kleurentelevisieen croix • gekruistdocteur en droit • meester in de rechtenarbres en fleurs • bomen in bloeien France • in Frankrijken dix minutes • in tien minutenpromenade en vélo • fietstochtje, een eindje om per fietsen général • in het algemeenaller en ville • de stad ingaan, naar de stad gaanaller en voiture • per auto gaanêtre fort en mathématiques • goed in wiskunde zijnpeindre qc. en bleu • iets blauw verventraduire un texte en allemand • een tekst in het Duits vertalenil y a en lui qc. de mystérieux • hij heeft iets geheimzinnigsen moi-même, je pensais … • ik dacht bij mezelf …cela ne me concerne en rien • dat gaat mij niets aancela fait en tout deux cents francs • dat is dan in het totaal tweehonderd frankfaire les choses en grand • de zaken groots aanpakkense déguiser en arlequin • zich als clown vermommenen cercle • cirkelvormigparler en connaisseur • als een kenner pratenen ce moment • op dit ogenbliken ce monde • op deze werelden sabots • op klompenen Sicile • op Siciliëêtre en voyage • op reis zijnen arrière • naar achterenen avant • naar vorenen entrant il dit bonjour • bij het binnenkomen groette hijpauvre en matières premières • arm aan grondstoffen1. proner(van), erover, erop, etc.2. adv1) ervandaan, eruit2) daarom, erom, erdoor3) op weg3. prép1) in, te, tijdens, per, bij, naar [landen]2) als, -vormig [eigenschap]3) op [plaats, tijd]4) bij het5) tot [begin-, eindpunt]6) aan7) van [materiaal]8) over [tijd] -
6 pluie
pluie [plŵie]〈v.〉2 overvloed ⇒ stroom, regen♦voorbeelden:pluie battante • slagregenne pas être né de la dernière pluie • niet van gisteren zijnparler, causer de la pluie et du beau temps • over koetjes en kalfjes pratenfaire la pluie et le beau temps • de lakens uitdelenle temps est à la pluie • het is regenachtig (weer)verser en pluie • strooienf -
7 salle
salle [saal]〈v.〉2 zaal ⇒ lokaal, ruimte♦voorbeelden:salle d'eau • wasruimtesalle de séjour • woonkamersalle à manger • eetkamersalle de classe • leslokaalsalle de conférence • vergaderzaalsalle d'embarquement • vertrekhalsalle d'exposition • toonzaal, showroom〈 formeel〉 salle des pas perdus • stationshal, grote halsalle de spectacle(s) • toneelzaalsalle de travail • verloskamerles salles obscures • de bioscopenfaire salle comble • een volle zaal, volle zalen trekkenf1) kamer2) zaal3) publiek -
8 tenir
tenir [tənier]1 houden ⇒ vastzitten, weerstand bieden, standhouden2 een plaats, onderkomen vinden♦voorbeelden:le beau temps tiendra • het mooie weer houdt aantenir bon • volhouden, niet toegeventenir tout seul • blijven staanne plus pouvoir tenir, ne pouvoir y tenir • zijn geduld verliezen, ten einde raad zijncela tient toujours pour samedi? • gaat het zaterdag nog door? 〈 afspraak〉elle ne tenait plus debout (de fatigue) • ze kon niet meer op haar benen blijven staan (van vermoeidheid)cette histoire ne tient pas debout • dat verhaal snijdt geen hout2 ce que nous avons dit tient en quelques mots • wat we hebben gezegd kan in enkele woorden worden samengevat4 à quoi cela tient-il? • hoe komt dat?cela ne tient qu'à moi • dat hangt alleen van mij afqu'à cela ne tienne! • dat is geen bezwaar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ vast-, tegenhouden4 (plaats) innemen ⇒ beslaan, bevatten♦voorbeelden:la colère le tient • hij is woedendtenir la comptabilité • de boekhouding voerentenir ses engagements • zijn verplichtingen nakomentenir ses larmes • zijn tranen inhoudence mal le tient • die ziekte houdt hem in haar greeptenir le pouvoir • de macht in handen hebbentenir qn. • iemand in zijn macht hebbentenir les voleurs • de dieven te pakken hebbenfaire tenir qc. à qn. • iemand iets doen toekomen〈 spreekwoord〉 un tiens vaut mieux que deux tu l'auras • één vogel in de hand is beter dan tien in de luchttenez, voilà votre argent • hier hebt u uw geldtiens! je ne l'aurais pas cru • hé, dat had ik niet gedachttiens, tiens! • wel, wel!→ bout, boutique, classe, cordon, estime, haleine, langue, lieu, mer, pari, parole, quitte, tête, vin1 zich vasthouden ⇒ leunen (tegen), zich houden2 staan ⇒ zich bevinden, plaats hebben3 waarschijnlijk, steekhoudend zijn ⇒ goed in elkaar zitten, met elkaar samenhangen♦voorbeelden:1 s'en tenir là • stoppen, ophoudensavoir à quoi s'en tenir • weten waar men zich aan te houden heeftse tenir à quatre • z'n woede met moeite bedwingen¶ s'en tenir à • zich houden aan, blijven bijse tenir qc. pour dit • zich iets voor gezegd houdenv1) vastzitten2) standhouden5) voortkomen6) lijken (op)7) (vast)houden8) tegenhouden9) hebben10) weerstand bieden11) in beslag nemen12) beschouwen (als)13) onderhouden -
9 suivre
suivre [sŵievr]1 volgen♦voorbeelden:ne pas pouvoir suivre • niet kunnen meekomenà suivre • wordt vervolgdcomme suit • als volgtII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 volgen♦voorbeelden:suivre qn. des yeux, du regard • iemand nakijkensuivre qn. par la pensée, en pensée • in gedachten bij iemand zijn→ tracesuivre des cours • college lopensuivre un régime • op dieet zijnsuivre sa classe • met z'n klas meekomen♦voorbeelden:→ jour
См. также в других словарях:
classe — [ klas ] n. f. • 1355; lat. classis I ♦ Dans un groupe social, Ensemble des personnes qui ont en commun une fonction, un genre de vie, une idéologie, etc. ⇒ caste, catégorie, clan, état, 1. gent, groupe, ordre. 1 ♦ Antiq. Chacune des catégories… … Encyclopédie Universelle
CLASSE — s. f. L ordre suivant lequel on range, on distribue, on suppose rangées ou distribuées, diverses personnes ou diverses choses. Sur les côtes de France, on a distribué les matelots en plusieurs classes. Bureau des classes. Il y a trois classes de… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
CLASSE — n. f. Division qui existe naturellement ou qu’on établit entre diverses personnes ou diverses choses. Les naturalistes ont divisé chaque règne en plusieurs classes. En botanique, les classes se subdivisent en ordres ou en familles. Les cinq… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
faire — 1. faire [ fɛr ] v. tr. <conjug. : 60> • Xe; fazet 3e pers. subj. 842; lat. facere. REM. Les formes en fais (faisons, faisions, etc.) se prononcent [ fəz ] I ♦ Réaliser (un objet : qqch. ou qqn). 1 ♦ Réaliser hors de soi (une chose… … Encyclopédie Universelle
Classe Montana — Maquette d un navire de classe Montana en 1944 … Wikipédia en Français
Classe Sociale — Une classe sociale est une catégorie de la population qui, selon l opinion générale, se trouve, dans ses rapports, placée en situation inférieure ou supérieure par rapport aux autres classes sociales[1]. C est un groupement particulier de très… … Wikipédia en Français
Classe en lutte — Classe sociale Une classe sociale est une catégorie de la population qui, selon l opinion générale, se trouve, dans ses rapports, placée en situation inférieure ou supérieure par rapport aux autres classes sociales[1]. C est un groupement… … Wikipédia en Français
Classe hégémonique — Classe sociale Une classe sociale est une catégorie de la population qui, selon l opinion générale, se trouve, dans ses rapports, placée en situation inférieure ou supérieure par rapport aux autres classes sociales[1]. C est un groupement… … Wikipédia en Français
Classe Iowa — USS Wisconsin vers 1990 Autres noms Iowa (BB 61), New Jersey (BB 62), Missouri (BB 63), Wisconsin (BB 64) (inachevés: Illinois (BB 65), Kentucky (BB 66)) … Wikipédia en Français
Classe Almirante Latorre — Almirante Latorre dans les années 1930 … Wikipédia en Français
Classe Minas Geraes — Minas Geraes Histoire … Wikipédia en Français