-
21 battle through the crowd
battle through the crowd -
22 battle
n. slag, strijd, gevecht--------v. vechten, strijdenbattle1[ bætl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (veld)slag ⇒ gevecht, competitie♦voorbeelden:fight a losing battle • een hopeloze strijd voerenfight someone's battle(s) for someone • voor iemand de kastanjes uit het vuur halengive battle • slag/strijd leverengo into battle • ten strijde trekken————————battle2♦voorbeelden:battle through the crowd • zich een weg banen door de menigteII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
23 beat/clear a path
beat/clear a path -
24 beetle
adj. overhangend; vooruitspringend, uitpuilend--------n. kever; hamer--------v. ergens snel heengaan; als een bewegen, vooruitgaan, een weg banen; dribbelen, zich haasten (Brits- Engels gebruik); kever pletten[ bie:tl] -
25 break a path/way
break a path/way -
26 break
n. onderbreking; doorbraak; pauze; inbraak; kans; wijziging; (in computers) overbrugging, stoppen en starten van een nieuw deel in een document--------v. breken; stuk slaan; verbreken; inbreken; stoppen, aflastenbreak1[ breek]♦voorbeelden:there was a break in the weather • het weer sloeg omwithout a break • onophoudelijk, zonder te stoppen4 bad break • pech, tegenvallerlucky break • geluk, meevallergive someone a break • iemand een kans geven (om zichzelf te bewijzen), iemand een plezier doen→ clean clean/♦voorbeelden:2 break of day • dageraad, ochtendgloren————————break23 pauzeren♦voorbeelden:his voice broke • hij kreeg de baard in zijn keelthe box broke open • de doos barstte open2 break free/loose • ontsnappen, losbreken4 the frost broke • het hield op met vriezen, het ging dooienbreak into a gallop • plotseling gaan galopperenbreak forth • uitbarsten, losbarsten 〈 in woede〉break into a tenner • een briefje van tien aanbrekenthis extra work breaks into my evenings • dit extra werk slokt mijn avonden opbreak over • overheen golven, overheen spoelen→ break away break away/, break down break down/, break in break in/, break off break off/, break out break out/, break through break through/, break up break up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 break a blow • een klap opvangen/brekenbreak camp • het kamp opbrekenbreak cover • uit de schuilplaats komenbreak someone of a habit • iemand een gewoonte aflerenbreak the law • de wet overtreden/brekenbreak a path/way • een weg banenbreak prison/jail • uitbrekenbreak a record • een record verbeteren/brekenbreak a strike • een staking breken -
27 burrow
n. hol--------v. een hol graven; rustig wachten; nagaanburrow1[ burroo] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————burrow22 schuilen/wonen in een leger/holletje3 boren ⇒ wroeten, graven, zich (een weg) banen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 nestelen ⇒ begraven, wegdrukken♦voorbeelden:3 the cat burrowed its head into her shoulder • de poes nestelde zich met haar kop tegen haar schouder -
28 bushwack
-
29 clear the way
-
30 cut a way through the jungle
cut a way through the jungle -
31 inch forward through a crowd
inch forward through a crowd -
32 inch one's way through
-
33 nose out
nose out -
34 pass through the crowd
-
35 pass through
-
36 pave the way (for something/someone)
pave the way (for something/someone)de weg banen/effenen (voor iets/iemand)English-Dutch dictionary > pave the way (for something/someone)
-
37 pierce
n. Franklin Pierce, 14-de president van V.S.[ piəs]1 doordringen ⇒ binnendringen in, doorboren♦voorbeelden: -
38 plough one's way through something
English-Dutch dictionary > plough one's way through something
-
39 plough
n. ploeg--------v. ploegen; vooruitgaan op moment van inspanning; niet slagen; balancerenplough11 ploeg♦voorbeelden:————————plough2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ploegen ⇒ beploegen, omploegen♦voorbeelden: -
40 push one's way through a crowd
См. также в других словарях:
bahnen — bah|nen [ ba:nən] <tr.; hat: (einen Weg, freie Bahn) schaffen: [jmdm., sich] einen Weg [durch das Gebüsch] bahnen. * * * bah|nen 〈V. tr.; hat〉 ebnen, gangbar machen ● der Fluss hat sich ein neues Bett gebahnt; jmdm. den Weg (zum Ziel) bahnen;… … Universal-Lexikon
Bahn — Bahn: Das auf das dt. und niederl. Sprachgebiet beschränkte Wort (mhd. ban‹e›, mnd. bāne, niederl. baan) gehört wahrscheinlich zu der germ. Wortgruppe von got. banja »Schlag; Wunde« und bedeutete demnach ursprünglich etwa »Waldschlag, Durchhau… … Das Herkunftswörterbuch
bahnen — Bahn: Das auf das dt. und niederl. Sprachgebiet beschränkte Wort (mhd. ban‹e›, mnd. bāne, niederl. baan) gehört wahrscheinlich zu der germ. Wortgruppe von got. banja »Schlag; Wunde« und bedeutete demnach ursprünglich etwa »Waldschlag, Durchhau… … Das Herkunftswörterbuch
Bahnhof — Bahn: Das auf das dt. und niederl. Sprachgebiet beschränkte Wort (mhd. ban‹e›, mnd. bāne, niederl. baan) gehört wahrscheinlich zu der germ. Wortgruppe von got. banja »Schlag; Wunde« und bedeutete demnach ursprünglich etwa »Waldschlag, Durchhau… … Das Herkunftswörterbuch
Bahnsteig — Bahn: Das auf das dt. und niederl. Sprachgebiet beschränkte Wort (mhd. ban‹e›, mnd. bāne, niederl. baan) gehört wahrscheinlich zu der germ. Wortgruppe von got. banja »Schlag; Wunde« und bedeutete demnach ursprünglich etwa »Waldschlag, Durchhau… … Das Herkunftswörterbuch
Eisenbahn — Bahn: Das auf das dt. und niederl. Sprachgebiet beschränkte Wort (mhd. ban‹e›, mnd. bāne, niederl. baan) gehört wahrscheinlich zu der germ. Wortgruppe von got. banja »Schlag; Wunde« und bedeutete demnach ursprünglich etwa »Waldschlag, Durchhau… … Das Herkunftswörterbuch
Liste norwegischer Namensbestandteile — Eine Sammlung von Namensbestandteilen im Norwegischen: Substantivische Bestandteile: norwegisch deutsch Beispiel unbestimmt bestimmt Plural (unbest., best.) land landet Land Vestlandet, Sortland, Stadlandet mark marka Mark, Land … Deutsch Wikipedia