-
1 cijferen
aritmétikaDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > cijferen
-
2 figur
cijferen -
3 aritmétika
cijferen [N], cijferkunst [F], rekenkunde, rekenkunstDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > aritmétika
-
4 aritmétika
cijferen [N], cijferkunst [F], rekenkunde, rekenkunst -
5 figure
n. cijfer, nummer; gestalte; vorm; getal, bedrag; lichaams bouw, figuur; indruk; uitdrukking; voorbeeld--------v. voorkomen, een rol spelen, vanzelf spreken; rekenen, cijferen; menen, gelovenfigure1[ figə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vorm ⇒ contour, omtrek; gedaante, gestalte, figuur5 cijfer7 bedrag ⇒ waarde, prijs♦voorbeelden:keep/lose one's figure • zijn figuur houden/kwijtrakenpublic figure • (algemeen) bekend persoon¶ cut a brilliant/poor/sorry figure • een schitterend/armzalig figuur slaan————————figure21 voorkomen ⇒ een rol spelen, gezien worden♦voorbeelden:figure in a book • in een boek voorkomenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:I figured Fred for a crook • ik dacht dat Fred een oplichter was→ figure out figure out/ -
6 rechnen
rechnen3 rekenen, vertrouwen4 rekening houden met, bedacht zijn op♦voorbeelden:im Kopf rechnen • hoofdrekenenin Gulden rechnen • met guldens rekenenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 rekenen bij, tot♦voorbeelden:1 renderen, rendabel zijn, iets opleveren -
7 вычислять
vgener. becijferen, voorcijferen, voorrekenen, berekenen, calculeren, cijferen, rekenen, uitcijferen, uitrekenen -
8 считать
vgener. achten, aftellen (в детских играх), bijrekenen, houden, rekenen, rekenen (tot-çà), aanmerken, aannemen, berekenen, beschouwen, bevinden, bijtellen, cijferen, in de mening verkeren, keuren (плохим, хорошим и т.п.), menen, schatten, tellen, van mening zijn, vermenen, vinden, voortellen, wanen -
9 cast
n. een groep acteurs (die deelnemen in een toneelstuk of musical); gips; scheel kijken--------v. gooien, werpen; vastzetten; nonsens vertellencast1[ ka:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 iets wat geworpen wordt ⇒ lijn 〈 met kunstvlieg als aas〉; braakbal; afgeworpen huid3 gietvorm ⇒ model; afdruk5 neiging ⇒ hang, zweem(pje)♦voorbeelden:————————cast2♦voorbeelden:→ cast about cast about/, cast around cast around/1 (be/uit)rekenen ⇒ (be)cijferen, calculeren; optellen; trekken 〈 horoscoop〉♦voorbeelden:1 〈 benaming voor〉 werpen ⇒ (van zich) afwerpen; weggooien, uitgooien; laten vallen; afwerpen 〈 huid van dier〉; verliezen 〈 hoefijzer〉; neerkwakken; (ontijdig) bevallen van♦voorbeelden:cast ashore • op de kust/het strand werpena man cast in the right mold • iemand uit het goede hout gesneden -
10 cipher
n. cijfer (ook 0); code--------v. in code schrijven; ontcijferen[ sajfə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 cijfer6 code ⇒ geheimschrift, cijferschrift♦voorbeelden:6 what's today's cipher? • welke code hebben we vandaag?the message was in cipher • de boodschap was in geheimschrift————————〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 cipher out • berekenen, uitrekenen -
11 aritmetik
1) rekenkunde2) cijferen3) cijferkunst -
12 gestalt
1) rekenen2) cijferen3) vormen -
13 siffra
1) rekenen2) cijferen -
14 schriftlich rechnen
См. также в других словарях:
Lernen — 1. As (wenn) dü lernst, Chasergüt. (Jüd. deutsch. Warschau.) Wortspiel mit Chaser = Schwein, und dem Zeitworte chasern = wiederholen. 2. Bat me lärt hiät, dat friet iäm kain Brot af. (Iserlohn.) – Woeste, 72, 184. 3. Bei was man ist, das lernt… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon