-
1 categorisch
♦voorbeelden:iets categorisch weigeren • refuse something categorically -
2 categorisch
-
3 categorisch
категорический; категоричный; безусловный; решительный; категорический, безапелляционный* * *прил.общ. безусловный, категорический, категоричный, решительный -
4 categorisch
adj. categorical--------adv. categorically -
5 categorisch ondubbelzinnig maken
• categorical disambiguationNederlands-Engels Technisch Woordenboek > categorisch ondubbelzinnig maken
-
6 een categorisch antwoord
een categorisch antwoordVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een categorisch antwoord
-
7 iets categorisch weigeren
iets categorisch weigerenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iets categorisch weigeren
-
8 безапелляционный
categorisch, eigengereid -
9 категорический
categorisch, beslist -
10 категоричный
categorisch, pertinent -
11 categorical disambiguation
categorisch ondubbelzinnig makenEnglish-Dutch technical dictionary > categorical disambiguation
-
12 catégorique
catégorique [kaateegorriek]1 categorisch ⇒ stellig, afdoend, onvoorwaardelijkadj1) categorisch [filosofisch]2) afdoend, duidelijk -
13 решительный
vast, wilskrachtig ; categorisch, beslist ; beslissend ; resoluut, doortastend, drastisch -
14 безусловный
adjgener. volstrekt, absoluut, categorisch, onvoorwaardelijk -
15 категорический
adjgener. pertinent, stipt, uitdrukkelijk, categorisch -
16 категоричный
adjgener. categorisch -
17 решительный
adj1) gener. besloten, beslist, beslissend, categorisch, definitief, doortastend, ferm (о характере), gedecideerd, ingrijpend, kordaat, manmoedig, pertinent, resoluut, vastberaden2) med. drastisch -
18 categorical
adj. met onbetwistbare zekerheid; beslistheid; vastberaden[ kætigorrikl]1 categorisch ⇒ onvoorwaardelijk, absoluut; afdoend2 expliciet ⇒ uitgesproken, zonder omwegen -
19 absolu
absolu [aapsolluu]1 absoluut ⇒ volstrekt, totaal♦voorbeelden:c'est absolument défendu • dat is ten strengste verbodenêtre trop absolu dans ses jugements • te categorisch oordelenabsolument! • beslist!adj1) absoluut, totaal2) volmaakt -
20 entier
entier [ãtjee],entière [ãtjer]1 (ge)heel ⇒ totaal, vol2 volledig ⇒ volmaakt, totaal, onaangetast♦voorbeelden:tout entier • helemaalen entier • helemaalla question reste entière • het probleem blijft recht overeind staan= entière; adj1) geheel, totaal2) volmaakt, onaangetast
- 1
- 2