-
1 behoeftigheid
сущ.общ. бедность, нужда -
2 behoeftigheid
n. indigence, poverty, penury -
3 бедность
n1) gener. armoe, armoede, onvermogen, behoeftigheid, ellende, gebrek, karigheid, misere, miserie, poverheid2) colloq. dalles -
4 нужда
ngener. behoefte (aan-â ÷ëì-ô.), gebrek, kommer, krimp, nood, armoe, armoede, behoeftigheid, ellende, geldgebrek, gemis, misere, miserie, nooddruft, noodzaak, ontbering -
5 destitution
-
6 need
n. behoefte, nood, noodzaak; nood (in de problemen)--------v. hoeven, behoeven, nodig hebben; in nood zittenneed1[ nie:d]♦voorbeelden:a need for love • een behoefte aan liefdehave need of • behoefte/gebrek hebben aanpeople in need of help • hulpbehoevenden1 noodzaak♦voorbeelden:¶ if need be • desnoods, als het moet————————need2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nodig hebben ⇒ behoefte hebben aan, vereisen♦voorbeelden:this needs doing/to be done urgently • dit moet dringend gedaan wordenIII 〈hulpwerkwoord; 3e persoon enkelvoud need〉♦voorbeelden:1 all he need do is … • al wat hij moet doen is …he need not panic • hij hoeft niet in paniek te rakenwe need not have worried • we hadden ons geen zorgen hoeven te maken -
7 penury
n. armoede, gierigheid[ penjoerie] 〈 formeel〉1 grote behoeftigheid ⇒ armoede; (nijpend) gebrek, (geld)nood -
8 poverty
n. armoede[ povvətie]♦voorbeelden:2 his poverty of vocabulary • zijn beperkte/armzalige woordenschat -
9 want
n. wil; gebrek; tekort; armoede; in armoede leven; behoefte--------v. willen, wensen; zijn zonder -; missen; arm zijnwant1[ wont]1 behoefte♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————want2♦voorbeelden:he does not want for anything/wants for nothing • hij heeft niets te kortII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 te kort/niet hebben ⇒ missen4 nodig hebben ⇒ vergen, vereisen♦voorbeelden:I want you to do it • ik wil dat jij het doetwant nothing to do with • niets te maken willen hebben metI do not want to do it • ik wil het niet doen5 wanted, experienced mechanic • gevraagd: ervaren monteurwanted by the police (for a crime) • gezocht door de politie (voor een misdaad) -
10 besoin
besoin [bəzwẽ]〈m.〉1 behoefte ⇒ nood, gebrek♦voorbeelden:j'ai besoin que vous m'aidiez • ik heb uw hulp nodigavoir besoin de qn., de qc. • iemand, iets nodig hebben, naar iemand, iets verlangenavoir besoin de 〈+ onbepaalde wijs〉 • de behoefte voelen om, behoeven, moetenil n'est pas besoin de dire que • onnodig te zeggen dats'il en est besoin, si besoin est • als het moet, zo nodigsubvenir aux besoins de qn. • in het onderhoud van iemand voorzienau besoin • desnoods, zo nodigfaire ses besoins • z'n behoeften doenm1) behoefte2) nood, gebrek -
11 indigence
indigence [ẽdiezĵãs]〈v.〉♦voorbeelden: -
12 бедность
n1) gener. armoe, armoede, onvermogen, behoeftigheid, ellende, gebrek, karigheid, misere, miserie, poverheid2) colloq. dalles -
13 нужда
ngener. behoefte (aan-â ÷ëì-ô.), gebrek, kommer, krimp, nood, armoe, armoede, behoeftigheid, ellende, geldgebrek, gemis, misere, miserie, nooddruft, noodzaak, ontbering -
14 Armut
Armut〈v.; Armut〉♦voorbeelden:die Armut an Erzen • het gebrek aan ertsenin Armut geraten • tot armoe(de) vervallen -
15 Dürftigkeit
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский