-
61 gauntlet
n. kaphandschoen, sport/werkhandschoen; het spitsroeden (moeten) lopen1 kaphandschoen ⇒ sport/werkhandschoen, lange dameshandschoen♦voorbeelden:pick/take up the gauntlet • de uitdaging aanvaarden -
62 gipsy
n. zigeuner -
63 gonorrhoea
n. druiper (geslachtsziekte) -
64 greylag
n. Grauwe gans -
65 hosteller
-
66 install
-
67 instalment
n. aflevering, termijn; gedeelte; op afbetaling -
68 instil
1 geleidelijk doen doordringen ⇒ bijbrengen, langzaam aan inprenten -
69 leukaemia
n. leukemie, bloedkanker -
70 louring
-
71 matt
n. mannelijke voornaam, jongensnaaam (verkorting van Mattheüs)1 mat -
72 medallist
n. winnaar van medaille -
73 née
-
74 pedlar
n. venter, iemand die kleine handel bezit, straathandelaar; verspreider; verkoper -
75 phoenix
n. Phoenix (hoofdstad van Arizona, Verenigde Staten); naam van Amerikaanse langeafstands-luchtafweersraket1 feniks -
76 practice
n. praktijk, toepassing--------v. trainen, oefenen, drillen; praktizeren (van een leer of geloof); praktijk doen, in de leer gaanpractice11 praktijk ⇒ toepassing, aanwending2 oefening ⇒ training, ervaring5 uit/beoefening ⇒ het praktiseren, praktijk 〈 van advocaat, arts e.d.〉♦voorbeelden:1 put something in(to) practice • iets ten uitvoer/in praktijk brengenin practice, it doesn't work • in de praktijk werkt het nietyou need more practice • je hebt meer oefening nodigbe out of practice • het verleerd hebben, uit vorm zijn————————practice2〈 werkwoord〉→ practise practise/ -
77 practise
practise1→ practice practice/————————practise2♦voorbeelden:1 praktiseren ⇒ uitoefenen, beoefenen♦voorbeelden:1 does he still practise his religion? • praktiseert hij nog altijd?he practises as a lawyer • hij werkt als advocaat2 oefenen ⇒ instuderen, repeteren3 uitoefenen ⇒ (be)oefenen, betrachten♦voorbeelden:practise economy • zuinigheid aan de dag leggen, zuinig zijn -
78 practised
1 ervaren ⇒ bedreven, geoefend♦voorbeelden: -
79 reinforce
v. versterken♦voorbeelden: -
80 signaller
n. Seiner, signaleert
Страницы