-
1 to branch off
aftakken -
2 to tap off
aftakken -
3 to tap
aftakkentappentikken tegen -
4 разветвиться
zich aftakken, zich afsplitsen -
5 разветвляться
zich aftakken, zich afsplitsen -
6 отводить
v1) gener. afhouden, afkeren (глаза), afleiden, afwenden (глаза), lozen (âîäó), wraken, aanwijzen (место), afweren (угрозу), gunnen (время; часто с отрицанием), wegbrengen2) liter. afwentelen (неприятность)3) electr. aftakken -
7 разветвляться
vgener. aftakken, takken, zich vertakken -
8 разделяться
vgener. aftakken, scheiden, zich verdelen -
9 branch off
zich vertakken/splitsen, aftakkenbranch offzich splitsen, afbuigen -
10 branch
n. tak; filiaal--------v. zich vertakkenbranch1[ bra:ntsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 tak ⇒ filiaal, bijkantoor, plaatselijke afdeling————————branch2〈 werkwoord〉1 zich vertakken ⇒ zich splitsen, aftakken♦voorbeelden:branch off • zich splitsen, afbuigenthey branched off there • ze zijn daar afgeslagen -
11 capter
capter [kaaptee]〈 werkwoord〉1 opvangen2 weten te winnen ⇒ door list verkrijgen, inpalmen♦voorbeelden:capter les eaux d'une rivière • het water van een rivier afleidencapter une émission • een uitzending oppikken -
12 capter du courant
capter du courant -
13 to take off
afhalenafnemenaftakken -
14 abgehen
abgehen1 weg-, heengaan, vertrekken3 sterven, overlijden8 afzien van ⇒ afstand nemen van, opgeven10 zich aftakken, afbuigen13 〈 sport en spel〉afspringen, afveren♦voorbeelden:II 〈overgankelijk werkwoord; haben/sein〉1 af-, langsgaan ⇒ inspecteren -
15 abzweigen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский