-
1 выбыть
afscheiden, vertrekken, uittreden -
2 выбывать
afscheiden, vertrekken, uittreden -
3 выделить
afzonderen, afscheiden ; uittrekken -
4 выделять
afzonderen, afscheiden ; uittrekken -
5 изолированный
afzonderen, afscheiden -
6 отделить
afzonderen, afscheiden -
7 отделиться
zich afzonderen, zich afscheiden -
8 отделять
afzonderen, afscheiden -
9 отделяться
zich afzonderen, zich afscheiden -
10 выделять
v1) gener. afzonderen, uitlichten, uitnemen, uitscheiden, uitzonderen, uitzweten (пот, влагу и т.п.), accentueren, toevoegen2) physiol. afscheiden -
11 выделяться
v1) gener. opvallen, loskomen, zich afscheiden, afsteken, de kroon spannen2) liter. uitblinken, uitsteken (boven-íàä) -
12 извлекать
-
13 отделять
vgener. afdelen, afscheiden, afschieten (перегородкой, ширмой), afzonderen, scheiden, isoleren, separeren, uitscheiden -
14 отделяться
vgener. afgaan, scheiden, zich afscheiden, zich afzonderen
См. также в других словарях:
speeksel afscheiden / kwijlen — baba … Woordenlijst Sranan
Christ — 1. Aller Christen jammer stirbt hie. – Henisch, 602. 2. An einem Christen stirbt nichts, nur sein Creutz vnnd elend. – Henisch, 602. 3. Bey den Christen will jedermann fewer holen vnnd Ritter an jhnen werden. – Henisch, 602. 4. Christen an der… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schaf — 1. An skürw d Schep kan an hian Hokfal umstegh. (Nordfries.) Ein räudig Schaf kann eine ganze Hürde voll anstecken. 2. An suart Schep laat hör egh witi thau. (Nordfries.) 3. Annem nackte Schoffe ies nischte abzuscharen. – Robinson, 240; Gomolcke … Deutsches Sprichwörter-Lexikon