-
1 aanstoten
-
2 aanstoten
-
3 aanstoten
толкать толкнуть; толкать; подталкивать; ударяться; сталкиваться; наталкиваться* * *гл.общ. толкать, ударяться, наталкиваться, подталкивать, сталкиваться -
4 aanstoten
v. nudge, knock, bump -
5 aanstoten
-
6 aanstoten
• to excite• to impact• to strike against• to strike the stop -
7 zijn buurman aanstoten
zijn buurman aanstoten -
8 iemand lichtjes duwen/aanstoten
iemand lichtjes duwen/aanstotenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand lichtjes duwen/aanstoten
-
9 zijn buurman aanstoten
zijn buurman aanstotenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zijn buurman aanstoten
-
10 to impact
aanstoten -
11 to strike against
aanstoten -
12 to strike the stop
aanstoten -
13 to excite
aanstotenbekrachtigen -
14 nudge
n. het aanstoten met de elleboog--------v. aanstoten met de elleboog; duwennudge1[ nudzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stoot(je) ⇒ por, duwtje————————nudge2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
15 cogner
cogner [konjee]♦voorbeelden:cogner à, contre la porte • op de deur kloppen1. v1) kloppen [hart]2) schokken [motor]3) in elkaar slaan, afrossen2. v1) zich stoten -
16 pousser
pousser [poesee]1 duwen ⇒ drukken, (op)dringen3 zijn weg vervolgen ⇒ doorgaan, -rijden, -reizen♦voorbeelden:2 faire pousser • verbouwen, telen, kwekenlaisser pousser sa barbe • zijn baard laten staan4 faut pas pousser! • je moet niet zo overdrijven!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (voort)duwen ⇒ (voort)drijven, voortstuwen, schuiven2 aanzetten ⇒ aansporen, (aan)drijven4 uitstoten ⇒ slaken, uiten, zingen5 stimuleren ⇒ vooruitbrengen, bespoedigen6 vooruithelpen ⇒ begunstigen, steunen, pousseren8 voortgaan met ⇒ voortzetten, uitbreiden, verlengen♦voorbeelden:pousser la porte • de deur open-, dichtduwenpousser qn. dehors • iemand buiten (de deur) zettenpousser la plaisanterie trop loin • de scherts te ver drijvenpousser qc. à sa perfection • iets tot in de perfectie uitwerkenpousser l'amitié, la haine jusqu'à 〈+ onbepaalde wijs〉 • zover gaan met zijn vriendschap, zijn haat dat2 pousser un élève • een leerling vooruithelpen, stimulerenpousser des cris • een geschreeuw aanheffenpousser des gémissements • kermen, kreunen¶ pousser son avantage, ses succès • zijn voordeel uitbuiten, weten te benuttenpousser sa voix • zijn stem verheffen1 plaats maken ⇒ opschuiven, opschikken, opzij gaan3 zich opwerken ⇒ carrière, naam maken→ colv1) duwen, drukken2) groeien3) doorgaan4) overdrijven5) persen [bevalling]6) (voort)duwen7) aansporen8) uiten, slaken9) stimuleren10) krijgen [wortels]11) voortzetten -
17 anstoßen
anstoßen♦voorbeelden:mit dem Kopf an einen Stein anstoßen • met zijn hoofd tegen een steen stoten3 bei jemandem anstoßen • iemand ergeren, prikkelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
18 задеть
aanraken, aanstoten ; krenken, pijnlijk aandoen, kwetsen -
19 задевать
aanraken, aanstoten ; krenken, pijnlijk aandoen, kwetsen -
20 наталкиваться
vgener. aanlopen, afstuiten, stuiten, tegenkomen (íà), aanstoten, stoten
- 1
- 2