-
1 aanrukken
1 [leger] march (on)2 [snel en dreigend naderen] advance♦voorbeelden:versterkingen laten aanrukken • move up reinforcements -
2 aanrukken
1 [leger] s'approcher rapidement2 [snel en dreigend naderen] se rapprocher de façon menaçante♦voorbeelden: -
3 aanrukken
подбросить; притащить; придвигать; подтягивать; привлекать; подбрасывать; приближаться; надвигаться; наступление; приближение; подступать* * *гл.общ. наступление, приближение, придвигать, привлекать (работников), надвигаться, подступать, подтягивать, приближаться, подбрасывать (материал и т.п.) -
4 aanrukken
v. march up -
5 nog een fles laten aanrukken
nog een fles laten aanrukken -
6 nog een fles laten aanrukken
nog een fles laten aanrukkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > nog een fles laten aanrukken
-
7 versterkingen laten aanrukken
versterkingen laten aanrukkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > versterkingen laten aanrukken
-
8 laten aanrukken
гл. -
9 march to
aanrukken in richting -
10 надвигаться
vgener. opzetten, aanrukken, aantijgen, in aantocht zijn, op komst zijn -
11 наступление
n1) gener. aanrukken, intrede, intree, offensief2) milit. aanval, opmars3) law. (ответственности, риска, обязанности и т. д.) conservatoir beslag -
12 подбрасывать
vgener. sollen, aanrukken (материал и т.п.), opwerpen -
13 подступать
vgener. aanrukken -
14 подтягивать
vgener. aanrukken, aantrekken, ophalen -
15 приближаться
v1) gener. aanmarcheren, aanwandelen, benaderen, aankomen, aanrukken, bijkomen, bijlopen, genaken (к чему-л.), in aantocht zijn, naderen, naken, op komst zijn, ophanden zijn, toenaderen2) navy. aanvaren -
16 приближение
ngener. aanrukken, benadering, nadering, toenadering -
17 привлекать
vgener. aanhalen, aanlokken, aanrukken (работников), betrekken, trekken, aantijgen, aantrekken, lokken, verlekkeren -
18 придвигать
vgener. aanrukken, aanschuiven, aanzetten, aanduwen, bijtrekken, schuiven -
19 приказывать наступать
vgener. laten aanrukkenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > приказывать наступать
-
20 march
n. maart (derde maand in de algemene jaartelling)march1[ ma:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 mars2 opmars♦voorbeelden:————————march21 marcheren ⇒ opmarcheren, aanrukken♦voorbeelden:1 quick march! • voorwaarts mars!march on • in gelid opmarcherenmarch for peace • voor de vrede betogenmarch on a town • naar een stad oprukkenmarch past the officers • voor de officieren defilerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:
- 1
- 2