-
1 aangorden
-
2 aangorden
gürten [geh.] -
3 aangorden
v. gird, buckle -
4 aangorden
boucler -
5 het harnas aangorden
мест.перен. вооружиться -
6 zich aangorden
I.[auch hum.]sich auf etw. gefasst machenII.[auch hum.]sich auf jdn./etw. vorbereiten [sich gefasst machen] -
7 gird
v. omgorden, aangorden; bekleden♦voorbeelden:gird up one's skirt • de rok opschorten¶ gird oneself up • zich vermannen, zich gereed maken -
8 belt
n. riem; ketting; gebied--------v. omgorden, aangorden; een rammel gevenbelt1[ belt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gordel ⇒ (broek)riem, ceintuur♦voorbeelden:hit below the belt • onder de gordel slaan/treffenunder one's belt • in zijn bezit, binnen————————belt2〈 werkwoord〉2 een pak slaag/rammel geven (met een riem)3 van een riem/gordel/band voorzien♦voorbeelden:¶ belt out • brullen, bulken→ belt up belt up/ -
9 вооружиться
vliter. het harnas aangorden -
10 опоясывать
-
11 gird on the sword (to(up)on someone)
gird on the sword (to/(up)on someone)English-Dutch dictionary > gird on the sword (to(up)on someone)
-
12 ceindre
-
13 вооружиться
vliter. het harnas aangorden -
14 опоясывать
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский