-
1 avoir
avoir1 [aavwaar]〈m.〉1 bezit ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:avoir fiscal • belastingfaciliteitense faire faire un avoir • een tegoedbon laten uitschrijvenavoir à la caisse d'épargne • spaartegoedportez cette somme à mon avoir • crediteert u mij voor dit bedrag————————avoir2 [aavwaar]2 〈 vooral met toekomende tijd, passé composé, passé défini〉 krijgen ⇒ in het bezit komen van, hebben ⇒ 〈 examen, trein〉 halen3 te pakken nemen ⇒ beetnemen, te grazen nemen6 schelen ⇒ mankeren, hebben♦voorbeelden:avoir qn. à déjeuner • iemand te lunchen hebbenen avoir assez de qn. • genoeg van iemand hebbenen avoir à, après, contre qn. • iets tegen iemand hebben, op iemand gebeten zijnnous en avons pour deux heures • we hebben er twee uur voor nodigen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenavoir pour ami • als vriend hebbenavoir qc. sur soi • iets bij zich hebbenavoir un prix • een prijs krijgenfaire avoir qc. à qn. • iemand aan iets helpen6 qu'est-ce qu'elle a, cette télé? • wat mankeert er aan die televisie?1 er is, zijn ⇒ er staat, staan, er ligt, liggen♦voorbeelden:il y a cinq kilomètres d'ici au village • het dorp is vijf kilometer hiervandaanil y en a qui • er zijn mensen diecombien y a-t-il d'ici à Paris? • hoever is het (van hier) naar Parijs?il n'y a pas de quoi • niets te dankenil n'y a pas que lui • hij is niet de enigequ'est-ce qu'il y a de nouveau? • wat voor nieuws is er?→ unIII 〈 hulpwerkwoord〉1 hebben, zijn2 moeten ⇒ behoeven, willen♦voorbeelden:il n'a pas à se plaindre • hij heeft niet te klagentu n'auras pas à le regretter • je zult er geen spijt van krijgenje n'ai rien à faire • ik heb niets te doenj'ai (fort) à faire • ik heb het (erg) druk1. m1) bezit, vermogen2) creditpost2. v1) hebben, bezitten2) krijgen3) halen [examen, trein]5) dragen [kleren]6) zijn [leeftijd]7) meten8) schelen, mankeren9) lijken (op)10) [hulpww.] hebben, zijn11) [hulpww.] moeten3. il y av1) er is/zijn2) geleden zijn -
2 pervenche
pervenche [pervãsĵ]〈v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 helblauw♦voorbeelden:f1) helblauw2) parkeer-agente [Parijs]3) maagdenpalm -
3 pointu
pointu [pwẽtuu]♦voorbeelden:écriture pointue • hoekig handschriftparler pointu • met een Parijs' accent sprekenadj1) puntig, spits2) scherp, schel -
4 zone
zone [zoon]〈v.〉1 (aard)streek ⇒ zone, gebied♦voorbeelden:zone d'influence • invloedssfeerzone de salaire • salarisschaalzone de tir • schietterreinzone bleue • blauwe zone, parkeerzonezone franche • tolvrije zonede seconde zone • tweederangsf1) gebied, zone -
5 faubourien
faubourien [fooboerjẽ],faubourienne [fooboerjen]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 bewoner, bewoonster van een voorstad van Parijs ⇒ bewoner van de arbeidersbuurten aan de rand van Parijs♦voorbeelden: -
6 parigot
-
7 parisien
parisien [paariezjẽ],parisienne [paariezjen]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 Parijs ⇒ van, uit Parijs♦voorbeelden:un(e) Parisien(ne) • Parijzenaar, Parisienne -
8 baiser
baiser1 [bezzee]〈m.〉♦voorbeelden:bons baisers de Paris • veel liefs uit Parijsgros baiser • pakkerdpetit baiser • kusjedonner le baiser de paix à qn. • zich met iemand verzoenenenvoyer un baiser à qn. • iemand een kushandje gevenprendre un baiser • een kus stelen————————baiser2 [bezzee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:baiser qn. au front • iemand op het voorhoofd kussenmkus, zoen -
9 chèque
chèque [sĵek]〈m.〉1 cheque♦voorbeelden:chèque en bois • ongedekte chequecarnet de chèques • chequeboekjechèque au porteur • cheque aan toonderchèque de voyage • reischeque, travellerschequechèque certifié • betaalchequechèque postal • girocheque, girorekeningchèque sur Paris • in Parijs uit te betalen chequem -
10 clouer
clouer [kloe.ee]〈 werkwoord〉1 (aan elkaar) spijkeren ⇒ vast-, dicht-, opspijkeren, (vast)nagelen ⇒ 〈 met speer, pijl enz.〉 vastpennen♦voorbeelden:être cloué à Paris • in Parijs vastzittenrester cloué (sur place) • als vastgenageld blijven staanv1) vastspijkeren, vastpennen2) aan de grond nagelen, verlammen -
11 cour
cour [koer]〈v.〉♦voorbeelden:1 cour d'une école, cour de récréation • schoolplein, speelplaatscour de ferme • erfcour d'honneur d'un château • voorplein van een kasteelcour du roi Pétaud • huishouden van Jan Steen, janboelfaire la cour à qn. • iemand het hof maken〈 figuurlijk〉 il lui faut une cour • hij, zij moet altijd in het middelpunt staan3 cour d'appel • hof van beroep, van appelcour martiale • krijgsraadf1) binnenplaats3) gerechtshof4) toilet -
12 département
département [deepaartəmã]〈m.〉♦voorbeelden:m1) departement, ministerie3) afdeling, sectie -
13 essaimer
essaimer [essemmee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) zwermen, uitvliegen3) uitzenden -
14 est
est1 [est]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 oosten♦voorbeelden:la côte est • de oostkustlongitude est • oosterlengteles pays de l'Est • de Oostbloklandenà l'est • in het oostenà l'est de • ten oosten van————————est2 [e]〈 werkwoord〉 → êtrem -
15 express
-
16 lumière
lumière [luumjer]〈v.〉3 gat♦voorbeelden:allumer, ouvrir la lumière, faire de la lumière • licht maken, het licht aandoenn'apporter aucune lumière dans l'affaire • geen enkel licht in de zaak brengendonner de la lumière à qn. • iemand bijlichtenéteindre, fermer la lumière • het licht uitdoenfaire (toute) la lumière sur qc. • iets (geheel) ophelderenjeter une lumière nouvelle sur • een nieuw licht werpen opmettre en (pleine) lumière • (duidelijk) onder de aandacht brengen, wijzen opà la lumière de • in het licht van〈 religie〉 que la lumière soit! • daar zij licht!2 siècle, ville de lumières • eeuw, stad waarin de culturele ontwikkeling groot isla lumière se fit dans son esprit • er ging hem, haar een licht op1. f1) licht2) gat2. lumièresf pl -
17 montant
montant1 [mõtã]〈m.〉1 post 〈 deur〉 ⇒ stijl 〈 raam, ladder〉 ⇒ boom, paal 〈 tent〉 ⇒ stootboord 〈 trap〉 ⇒ 〈 sport en spel〉 doelpaal3 sterke, pikante geur, smaak♦voorbeelden:donner du montant à une sauce • een saus pittig kruiden————————montant2 [mõtã]1 stijgend ⇒ wassend, rijzend, stroomopwaarts varend♦voorbeelden:train montant • trein die naar Parijs gaat of terug naar het beginstation→ garde1. m1) post, stijl [deur, raam]2) boom, paal [tent]3) doelpaal [sport]4) totaalbedrag6) (het) klimmen [valk]2. adj1) stijgend, rijzend -
18 monter
monter1 [mõtee]〈m.〉————————monter2 [mõtee]2 instappen ⇒ opstappen, gaan (zitten) in, gaan (staan) op♦voorbeelden:monter sur, à un arbre • in een boom klimmenla mer monte • het wordt vloedle ton monte • het gesprek raakt verhitmonter de 10 pour cent • met 10 procent stijgenles larmes lui montaient aux yeux • de tranen schoten haar, hem in de ogenle vin lui monte à la tête • de wijn stijgt haar, hem naar het hoofdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bestijgen ⇒ beklimmen, opgaan3 naar boven brengen ⇒ omhoog halen, optrekken5 uitrusten ⇒ geheel voorzien van, inrichten6 plaats nemen in, op ⇒ instappen in♦voorbeelden:v1) klimmen, naar boven gaan2) instappen3) toenemen4) opstijgen6) paardrijden9) reiken (tot)10) bestijgen11) hoger plaatsen13) in elkaar zetten14) uitrusten, inrichten15) dekken [koe]16) opkloppen [eiwit]17) hoger stemmen [muziek]18) ophitsen -
19 ouest
ouest [west]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 westen♦voorbeelden:la côte ouest • de westkustlongitude ouest • westerlengteà l'ouest • in het westenà l'ouest de • ten westen van1. m 2. adjwestelijk, west- -
20 porte
porte [port]〈v.〉3 poort ⇒ bergengte, -pas♦voorbeelden:porte de communication • tussendeurporte d'entrée • ingangporte de secours • nooduitgangporte de service • personeelsingangporte à tambour • draaideurporte cochère • koetspoortporte coulissante, roulante • schuifdeurporte vitrée • glazen deurfaire du porte à porte • huis aan huis verkopenfermer, refuser sa porte à qn. • iemand de toegang tot z'n huis ontzeggenfermer sa porte au nez de qn. • iemand bruut wegjagenforcer la porte de qn. • bij iemand binnendringenfrapper à la bonne porte • bij de juiste persoon aankloppenfrapper à toutes les portes • overal om hulp aankloppenmettre qn. à la porte • iemand de deur uitzetten, iemand wegsturenouvrir la porte à qc. • de deur voor iets openzettenouvrir la porte à qn. • iemand gastvrij ontvangenpasser la porte • weggaan; ontslagen wordenporte à porte • naast elkaarà la porte! • d'r uit!à ma (ta, sa …) porte • vlakbij (huis), om de hoekde porte à porte, de porte en porte • van huis tot huis2 les portes de Paris • de invals-, uitvalswegen van Parijsaux portes de • onder de rook van, vlakbijêtre aimable comme une porte de prison • erg onvriendelijk zijnf1) deur2) poort3) toegang
См. также в других словарях:
Luk Van Parijs — was an associate professor of biology at the Massachusetts Institute of Technology (MIT) Center for Cancer Research. After investigating for a year, MIT fired Van Parijs for research misconduct. In a press release, MIT claimed Van Parijs admitted … Wikipedia
Philippe van Parijs — (* 23. Mai 1951 in Brüssel) ist ein belgischer Philosoph und Ökonom. Er studierte Philosophie, politische Ökonomie, Soziologie, Recht und Linguistik und erwarb den Doktortitel der Philosophie in … Deutsch Wikipedia
Philippe Van Parijs — (* 23. Mai 1951 in Brüssel) ist ein belgischer Philosoph und Ökonom. Er studierte Philosophie, politische Ökonomie, Soziologie, Recht und Linguistik und erwarb den Doktorgrad der Philosophie in Oxford. Als Professor leitet er den Hoover Lehrstuhl … Deutsch Wikipedia
Philippe Van Parijs — (Brussels, 23 May, 1951) is a Belgian philosopher and political economist, mainly known as a proponent and main defender of the basic income concept. EducationPhilippe Van Parijs studied philosophy, law, political economy, sociology and… … Wikipedia
Philippe van Parijs — Pour les articles homonymes, voir Van Parijs. Philippe Van Parijs. Philippe Van Parijs (né en 1951) est un philosophe et économiste … Wikipédia en Français
Philippe Van Parijs — Pour les articles homonymes, voir Van Parijs. Philippe Van Parijs. Philippe Van Parijs (né le 23 mai 1951) est un philosophe et économiste belge. Il est docteur en phil … Wikipédia en Français
Van Parijs — Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. Van Parijs ou Van Parys est un patronyme néerlandais fréquent en Belgique et aux Pays Bas, signifiant de Paris Philippe Van Parijs, philosophe et… … Wikipédia en Français
Allocation universelle — L Allocation universelle désigne le versement d’un revenu unique à tous les citoyens d un pays, quels que soient leurs revenus, leur patrimoine, et leur statut professionnel : ce revenu permettrait à chaque individu de satisfaire ses besoins … Wikipédia en Français
Allocation Universelle — L Allocation universelle désigne le versement d’un revenu unique à tous les citoyens d un pays, quels que soient leurs revenus, leur patrimoine, et leur statut professionnel : ce revenu permettrait à chaque individu de satisfaire ses besoins … Wikipédia en Français
Borgerlon — Allocation universelle L Allocation universelle désigne le versement d’un revenu unique à tous les citoyens d un pays, quels que soient leurs revenus, leur patrimoine, et leur statut professionnel : ce revenu permettrait à chaque individu de … Wikipédia en Français
Dividende territorial — Allocation universelle L Allocation universelle désigne le versement d’un revenu unique à tous les citoyens d un pays, quels que soient leurs revenus, leur patrimoine, et leur statut professionnel : ce revenu permettrait à chaque individu de … Wikipédia en Français