-
1 zich uitkleden
zich uitkleden -
2 zich uitkleden
zich uitkledenundress, strip (off) -
3 zich uitkleden
-
4 zich uitkleden
sich ausziehen -
5 zich uitkleden
v. undress, unrobe -
6 zich uitkleden
soyunmak -
7 zich uitkleden
se déshabiller -
8 uitkleden
-
9 uitkleden
1 [van de kleren ontdoen] déshabiller2 [afzetten] dépouiller♦voorbeelden:zich uitkleden • se déshabiller -
10 uitkleden
-
11 svlaciti se
zich uitkleden -
12 раздеться
zich ontkleden, zich uitkleden -
13 раздеваться
zich ontkleden, zich uitkleden -
14 strip
n. strook, reep; striptease(nummer)--------v. zich uitkleden; een striptease opvoeren; verwijderen, aftrekken, afscheurenstrip1[ strip] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 strook ⇒ strip, reep♦voorbeelden:————————strip2〈 stripped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈ook +off〉 van iets ontdoen ⇒ pellen, (af)schillen; ontbloten; verwijderen; aftrekken, afscheuren; aftuigen 〈 scheepvaart〉; afhalen 〈 bed〉; afkrabben 〈 verf〉♦voorbeelden: -
15 déshabiller
déshabiller [deezaabiejee]♦voorbeelden:1 zich uitkleden ⇒ z'n kleren uittrekken, z'n jas (enz.) uitdoen1. vuitkleden, ontkleden2. se déshabillervzich uitkleden, z'n kleren uittrekken -
16 undress
v. uitkledenundress1[ undres] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————undress2[ undres] 〈 werkwoord〉 -
17 dévêtir
dévêtir [deevettier] -
18 раздеваться
vgener. zich ontkleden, zich uitkleden -
19 раздеваться
vgener. zich ontkleden, zich uitkleden -
20 get undressed
Страницы
- 1
- 2