-
1 winkelpersoneel
-
2 winkelpersoneel
1 shopworkers ⇒ shop staff/personnelVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > winkelpersoneel
-
3 magasin
magasin [maagaazẽ]〈m.〉♦voorbeelden:magasin de bricolage • doe-het-zelfzaakmagasin de diététique • reformwinkelemployés de magasin • winkelpersoneelmagasin (à) libre service • zelfbedieningswinkelgrand magasin • warenhuiscourir les magasins • winkelenmagasin à succursales multiples • grootwinkelbedrijfmagasins généraux • opslagplaats, pakhuizenmagasin à poudre • kruitmagazijnavoir en magasin • in voorraad hebbenmettre en magasin • opslaanm1) winkel2) opslagplaats -
4 employés de magasin
employés de magasin
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский