-
1 calme
calme1 [kaalm]〈m.〉♦voorbeelden:perdre son calme • zijn zelfbeheersing verliezenavec calme • rustigse comporter avec le plus grand calme • zich uiterst beheerst gedragenallons, du calme! • kom op, beheers jezelf!————————calme2 [kaalm]1 kalm ⇒ rustig, stil, bedaard♦voorbeelden:1. m1) rust, stilte2) kalmte, beheerstheid3) windstilte2. adjkalm, rustig, stil -
2 accalmie
accalmie [aakaalmie]〈v.〉f1) korte windstilte [na storm]2) rustpauze, kalmte -
3 immobilité
immobilité [iemobbielietee]〈v.〉1 onbeweeglijkheid ⇒ roerloosheid, stilstand♦voorbeelden:f1) onbeweeglijkheid, stilstand -
4 bonace
-
5 calme plat
calme plat -
6 embellie
-
7 immobilité de l'air
immobilité de l'air
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский