-
1 Gefallen
Gefallen1〈m.; Gefallens, Gefallen〉♦voorbeelden:————————Gefallen2〈o.; Gefallens〉♦voorbeelden:jemandem zu Gefallen • om iemand een plezier te doen -
2 Lustempfinden
-
3 Wohlbehagen
-
4 Wohlgefallen
Wohlgefallen〈o.; Wohlgefallens〉1 welbehagen, genoegen♦voorbeelden:sich in Wohlgefallen auflösen • (a) tot een goed einde komen; 〈 (b) informeel; schertsend〉 uit elkaar vallen • 〈 (c) informeel; schertsend〉 (spoorloos) verdwijnen -
5 Wohlgefühl
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский