-
1 emporter
emporter [ãportee]2 (met zich) meesleuren ⇒ meeslepen, af-, wegrukken4 veroveren ⇒ innemen, zich met geweld meester maken van♦voorbeelden:être emporté par le courant • door de stroom meegesleurd wordense laisser emporter par qc. • zich door iets laten meeslepen¶ l' emporter sur qn., qc. • het winnen van, de overhand krijgen over iemand, iets1 kwaad worden (op) ⇒ (driftig) opvliegen, zich opwinden1. v2) (met zich) meesleuren, meeslepen3) wegrukken4) veroveren2. s'emporter (contre)v3. l'emporter (sur)v -
2 arracher
arracher [aaraasĵee]1 trekken ⇒ uittrekken, losrukken2 ont-, wegrukken ⇒ halen (uit), losmaken (van)3 wegkrijgen ⇒ wegjagen, weghalen♦voorbeelden:un obus lui a arraché le bras • een granaat heeft zijn arm afgeruktarracher les mauvaises herbes • het onkruid wiedenarracher les pommes de terre • de aardappelen rooienarracher les yeux à qn. • iemand de ogen uitkrabbenarracher qn. au sommeil • iemand uit zijn slaap rukken♦voorbeelden:1 s'arracher qn., qc. • vechten om iemand, ietson se l'arrache • hij, zij is zeer gewild gezelschaps'arracher les yeux • elkaar de ogen uitkrabben1. v1) (uit)trekken, losrukken2) ontrukken, halen (uit)3) weghalen2. s'arracherv1) vechten (om) -
3 faucher
faucher [foosĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 maaien ⇒ af-, wegmaaien2 neermaaien ⇒ wegrukken, dodenv1) maaien2) neermaaien, doden3) gappen, jatten5) omverrijden -
4 ravir
ravir [raavier]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:elle est belle à ravir • zij is beeldschoonun aigle qui ravit sa proie • een arend die zijn prooi wegrukt
См. также в других словарях:
Das Satzgefüge — § 321. Unter einem Satzgefüge versteht man einen zusammengesetzten Satz, dessen Teile grammatisch nicht gleichwertig sind: ein Satz ist dem anderen untergeordnet. Der übergeordnete Satz heißt der Hauptsatz, der ihm grammatisch untergeordnete Satz … Deutsche Grammatik
Satzgefüge — § 321. Unter einem Satzgefüge versteht man einen zusammengesetzten Satz, dessen Teile grammatisch nicht gleichwertig sind: ein Satz ist dem anderen untergeordnet. Der übergeordnete Satz heißt der Hauptsatz, der ihm grammatisch untergeordnete Satz … Deutsche Grammatik