-
41 dans
-
42 dienst
♦voorbeelden:de gemeentelijke sociale diensten • le service social de la communevrij van dienst zijn • avoir fini son serviceiemand een goede dienst bewijzen • rendre service à qn.hij heeft van 8 tot 12 dienst • il est de service de 8 heures à midiiemand de dienst opzeggen • donner son congé à qn.in dienst stellen • mettre en servicedienst weigeren • refuser de faire son service militairedie wagen is buiten dienst gesteld • cette voiture a été mise hors servicein dienst treden • entrer en fonctioniemand in dienst nemen • engager qn.in dienst staan van • être au service dezich in dienst stellen van • se mettre à la disposition de (qn.)arbeiders in dienst hebben • employer des ouvriersbij iemand in dienst zijn • être au service de qn.in dienst zijn • faire son service (militaire)voor dienst tekenen • s'engager dans l'arméede dienst uitmaken • faire la pluie et le beau tempsten dienste staan (van iemand) • être à la disposition (de qn.)tot uw dienst • à votre servicedat boekje is me van dienst geweest • j'ai tiré grand profit de ce livrewat is er van uw dienst? • que puis-je faire pour votre service? -
43 een gooi naar iets doen
een gooi naar iets doen -
44 gevechtswagen
-
45 gok
-
46 gooi
♦voorbeelden:een gooi naar iets doen • 〈 kansje wagen〉 tenter sa chance; 〈 bij benadering bepalen〉 décider qc. au petit bonheur -
47 hachje
♦voorbeelden:zijn hachje wagen • risquer sa peauhij is bang voor zijn hachje • il a peur pour sa peauzijn hachje erbij inschieten • y laisser sa peau -
48 hol
hol1〈de, het〉2 [verblijf van dier] 〈 roofdier〉 tanière 〈v.〉 ⇒ 〈 konijn〉 terrier 〈m.〉 ⇒ 〈 muis〉 trou 〈m.〉 ⇒ 〈 wild dier〉 repaire 〈m.〉♦voorbeelden:→ link=hoofd hoofd————————hol22 [niet bol] concave♦voorbeelden:een holle maag • un estomac creuxholle ogen • yeux caveseen holle stem • une voix caverneuseeen hol vat • un tonneau videholle wangen • joues creusesholle woorden • mots creuxhol klinken • sonner creuxholle spiegels • miroirs concaves -
49 hooiwagen
-
50 ijs
♦voorbeelden:zich op glad ijs wagen, begeven • 〈 netelig onderwerp〉 s'aventurer sur un terrain glissant; 〈 onbekend terrein〉 s'aventurer dans un domaine inconnuijs afkrabben • enlever le givrebeslagen, onbeslagen ten ijs komen • être bien, mal préparé -
51 indraaien
1 [draaiend in iets terecht komen] entrer (en tournant) dans♦voorbeelden:→ link=nor norII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door draaien in iets brengen] faire entrer (en tournant) dans♦voorbeelden:een schroef indraaien • serrer une vis -
52 induwen
-
53 kans
♦voorbeelden:de kans is groot dat … • il y a toutes les chances que … 〈+ aanvoegende wijs〉er is een klein kansje dat … • il y a une petite chance que … 〈+ aanvoegende wijs〉een opgelegde kans • une occasion magnifiquede kansen keren • la chance tournede kans krijgen te … • avoir l'occasion de …de kans niet krijgen te … • ne pas avoir la possibilité de …de kans lopen • courir le risque (de)ik zie er geen kans toe • 〈 mogelijkheid〉 je pense que ce n'est pas faisable; 〈 gelegenheid〉 je ne peux pas (le faire)kans zien om • trouver moyen deje hebt alle kans dat … • neuf chances sur dix que …er is kans op regen • il risque de pleuvoirdaar is geen kans op • il n'y a pas la moindre chanceeen tweede kans krijgen • avoir une seconde chanceweinig kans! • peu probable!grijp je kans! • tentez votre chance!de kans is verkeken • l'occasion est perduegeen schijn van kans • pas l'ombre d'une chance -
54 ladderwagen
-
55 leven
leven1〈 het〉♦voorbeelden:een bruin leven • une vie de cocagneeen dubbel leven leiden • mener une vie doublehet leven wordt steeds duurder • (le coût de) la vie ne cesse d'augmenterzijn eigen leven leiden • vivre sa viedat verhaal is een eigen leven gaan leiden • ce récit est devenu un tout indépendant du contexteeen lekker leventje leiden • se la couler doucedat is een lekker leventje • c'est la belle vieals je leven je lief is • si ta vie t'est précieuseeen lui leventje • une petite vie pépèrenieuw leven inblazen • revitalisereen nieuw leven beginnen • refaire sa viehet ongeboren leven • la vie foetaleeen ongeregeld leven leiden • mener une vie de bâton de chaiseeen teruggetrokken leven leiden • mener une vie retiréeeen verdorven leven leiden • mener une vie dissolueeen vrolijk leventje leiden • mener joyeuse viehij danste alsof zijn leven er van afhing • il dansait comme si c'était une question de vie ou de mortzich het leven benemen, zich van het leven beroven • se suiciderals vrijgezel door het leven gaan • être célibatairezijn leven hangt aan een zijden draad(je) • sa vie pend à un filhet leven erbij inschieten • y laisser la viezo is het leven • c'est la vieiemand het leven laten • laisser la vie sauve à qn.iemand het leven ontnemen • ôter la vie à qn.zijn leven redden • sauver sa viehet leven schenken aan • donner la vie àhoe staat het leven? • comment ça va?voor zijn leven strijden • défendre sa peauzijn leven wagen • risquer sa viemijn leven lang • ma vie durantbij, tijdens zijn leven • de son vivantzich door het leven slaan • se débrouiller dans la viein leven • en vieiets in het leven roepen • mettre qc. sur piedhet leven in het hiernamaals • (la vie de) l'au-delàmet zijn leven spelen • risquer sa vieiemand naar het leven staan • attenter à la vie de qn.om het leven komen • trouver la mortiemand om het leven brengen • tuer qn.uit het leven gegrepen • pris sur le vifvan zijn leven niet • jamais de la vieheb je van je leven! • a-t-on jamais vu ça!voor zijn leven geborgen zijn • avoir du foin dans ses bottes pour le restant de ses jourshij is voor zijn leven ongelukkig • il est malheureux pour la vievoor het leven benoemd • nommé à viezij heeft geen leven bij die man • ce n'est pas une vie (pour elle) auprès de cet hommeeen leven als een luis op een zeer hoofd hebben • vivre comme un coq en pâte〈 spreekwoord〉 zolang er leven is, is er hoop • tant qu'il y a de la vie, il y a de l'espoir¶ dat brengt leven in de brouwerij • 〈 het wordt levendig〉 cela met de l'entrain; 〈 de zaken gaan vooruit〉 les affaires prennent tournuretoen begon het lieve leventje • …, ce qui mit le feu aux poudreswat is er een leven op straat! • quelle animation il y a dans la rue!leven maken • faire du tapagezij is in het leven • elle est prostituéenaar het leven tekenen • dessiner d'après natureeen leven als een oordeel • un tapage infernal————————leven21 vivre♦voorbeelden:leeft die vaas nog? • ce vase n'est toujours pas cassé?blijven leven • rester en viemen moet leven en laten leven • il faut vivre et laisser vivrewe moeten daar nog een jaar mee leven • il faudra supporter cela un an encorestil gaan leven • se retirer des affairesin angst leven • vivre dans l'angoissemet deze man valt niet te leven • cet homme est invivablenaar iets toe leven • se réjouir à l'idée de qc.leven tussen hoop en vrees • flotter entre l'espoir et la craintehij leeft van rijst • il vit de rizvan zijn rente leven • vivre de ses renteshij heeft genoeg om van te leven • il a de quoi vivrevan dit vak kun je niet leven • ce métier ne nourrit pas son hommezo waar als ik leef • aussi vrai que j'existezij leven langs elkaar heen • ils vivent chacun de leur côtémen moet ermee leren leven • il faudra bien s'y faire〈 spreekwoord〉 wie dan leeft, die dan zorgt • qui vivra, verra¶ leve de koningin! • vive la reine!dat portret leeft • ce portrait vitdeze romanpersonages leven • les personnages de ce roman sont vrais -
56 lossen
-
57 paard
♦voorbeelden:een blind paard zou er geen schade doen • il n'y a guère que les quatre mursop het verkeerde paard wedden • miser sur le mauvais chevalhet vliegende paard • le cheval ailéhet paard achter de wagen spannen • mettre la charrue devant les boeufste paard stijgen • monter à chevalte paard zitten • être en selle〈 figuurlijk〉 iemand te paard helpen • mettre qn. en sellewerken als een paard • travailler comme un boeufzo sterk als een paard • fort comme un boeuf〈 spreekwoord〉 men moet een gegeven paard niet in de bek zien • à cheval donné, on ne regarde pas la bouche -
58 poging
♦voorbeelden:een poging wagen • faire un essaibij zijn derde poging • à son troisième essaieen poging tot diefstal • une tentative de vol -
59 radbraken
♦voorbeelden: -
60 sporen
2 [per spoor reizen] voyager en train♦voorbeelden:1 het beleid spoort niet met de maatschappelijke ontwikkelingen • la politique adoptée ne va pas dans le sens de l'évolution socialedie wagen spoort goed • les roues de cette voiture ont le même écartementII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [van sporen voorzien; ook m.b.t. een paard] éperonner
См. также в других словарях:
Wagen — Wagen, verb. reg. act. 1. Der Gefahr des Verlustes aussetzen. Sich wagen, sein Leben wagen. Sich mitten unter die Feinde wagen. Er hat sich sehr gewagt. Das Äußerste wagen. Sein ganzes Vermögen für einen wagen. 2. In weiterer Bedeutung, auf bloße … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Wägen — Wägen, verb. regul. et irregul. act. im letztern Falle, Imperf. wog, Particip. gewogen, Imperat. wäge. 1. Eigentlich, das Gewicht, d.i. die Schwere eines Körpers, zu erforschen suchen, wie das Activum wiegen. Auf der Wage wägen. Einen Ballen… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Wagen — Sm std. (8. Jh.), mhd. wagen, ahd. wagan, as. wagan Stammwort. Aus g. * wagna m. Wagen , auch in krimgt. waghen, anord. vagn, ae. wægn, afr. wein. Konkretbildung zu der in bewegen2 vorliegenden Wurzel. Parallele Bildungen aus der gleichen… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Wagen — Wagen: Das altgerm. Substantiv mhd. wagen, ahd. wagan, niederl. wagen, engl. (dichterisch) wain, schwed. vagn gehört zu der unter ↑ bewegen dargestellten idg. Wurzel. Das Wort bedeutet eigentlich »das sich Bewegende, Fahrende«. Vgl. aus anderen… … Das Herkunftswörterbuch
wägen — wägen: Das gemeingerm. Verb mhd. wegen »sich bewegen; Gewicht haben, wiegen«, ahd. wegan »bewegen, wiegen«, got. ‹ga›wigan »(sich) bewegen«, aengl. wegan »bewegen, wiegen«, engl. to weigh »wiegen«, aisl. vega »schwingen, heben; wiegen« ist mit… … Das Herkunftswörterbuch
Wagen [1] — Wagen, 1) auf Rädern laufendes Transportmittel, worauf Personen, Kaufmannsgüter u. andere Lasten zu Lande befördert werden. An jedem W. lassen sich zwei Haupttheile unterscheiden, von denen der erstere die Fortbewegung u. Lenkung des W s… … Pierer's Universal-Lexikon
wagen — Vsw std. (13. Jh.), mhd. wāgen Stammwort. Abgeleitet aus wāge unsicherer Ausgang , eigentlich Waage (Waage und vgl. etwa in der Schwebe u.ä., d.h. die Waage hat sich noch nicht eingespielt). Die Bedeutung wird zunächst durch in die wāge setzen… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
wagen — V. (Mittelstufe) die Gefahr nicht scheuen Synonyme: sich trauen, riskieren Beispiele: Niemand hat es gewagt, ihn danach zu fragen. Er wagte sich nie wieder aufs Rad. wagen V. (Aufbaustufe) den Mut haben, etw. zu tun, das Risiko nicht scheuen… … Extremes Deutsch
Wagen — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • Auto • Trainer • Trainerin • Bus • Reisebus • … Deutsch Wörterbuch
Wagen [2] — Wagen, Großer u. Kleiner, s.u. Bär (Astron.) … Pierer's Universal-Lexikon
Wägen — Wägen, 1) das Gewicht od. die Schwere eines Körpers zu erforschen suchen; 2) die Güte einer unkörperlichen Sache genau zu erforschen suchen; 3) die Abweichung einer Fläche von der Horizontalen Linie zu bestimmen suchen; 4) ein Schiff so… … Pierer's Universal-Lexikon