-
1 vorige week dinsdag
vorige week dinsdagon (the) Tuesday of last week, Tuesday lastVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > vorige week dinsdag
-
2 week
week1〈de〉1 [periode van zeven dagen] week2 [het weken] soak♦voorbeelden:1 een week rust/vakantie • a week's rest/holiday/ Avacationvolgende week • next weekvolgende week dinsdag • next Tuesdayvorige week nog • as recently as last weekeen week weggaan • go away for a weekbinnen een week • within a weekweek in, week uit • week in, week outin/door de week • on weekdaysom de (andere) week • every (other) weekover een week • in a week from nowdinsdag over een week • Tuesday week, a week from Tuesday40 uur per week werken • work a 40-hour weeker gaat geen week voorbij zonder dat/of … • not a week goes by without/but …morgen over twee weken • two weeks from tomorrowvandaag een week geleden • a week ago today————————week21 [niet stevig] soft3 [zonder weerstandsvermogen] weak♦voorbeelden:iets week maken • soften somethingweek worden • soften -
3 vorig
2 [vroeger] earlier, former♦voorbeelden:1 de vorige avond • the night before, the previous nightin het vorige hoofdstuk • in the preceding/last chapterde vorige keer • (the) last timevorige week dinsdag • on (the) Tuesday of last week, Tuesday last
Перевод: со всех языков на английский
с английского на все языки- С английского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский