-
1 gras
gras [graa],grasse [graas]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉3 dik ⇒ zwaarlijvig, vet(gemest)♦voorbeelden:quarante pour cent de matières grasses • vetgehalte veertig procentbouillon gras • vleesbouilloncrayon gras • zacht potloodgras à lard • moddervet, spekvetde gras pâturages • vette weidenplantes grasses • vetplantensoupe grasse • met vlees bereide soepfaire gras • vlees etenle gras de la jambe • de kuitterre grasse • vette grondparler gras • brouwen= grasse; adj1) vet(houdend)3) dik, zwaarlijvig4) vettig5) rijk, overvloedig -
2 plantes grasses
plantes grasses
См. также в других словарях:
Hugo Baum — im Jahre 1925 Hugo Baum (* 17. Januar 1867 in Forst (Lausitz); † 15. April 1950 in Rostock) war ein deutscher Botaniker. Sein offizielles botanisches Kürzel lautet Baum … Deutsch Wikipedia
