-
1 conjugation
-
2 conjugate
v. vervoeging van werkwoordenconjugate1[ kondzjoegət] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 gepaard ⇒ (paarsgewijs) gekoppeld, verenigd————————conjugate2[ kondzjoegeet]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 declination
n. wegkwijnen; weigering; vervoeging van werkwoorden[ deklinneesjn]2 〈 aardrijkskunde, natuurkunde, sterrenkunde〉 declinatie ⇒ afwijking(shoek)/miswijzing 〈 van kompasnaald〉 -
4 he'd
v. hij (met vervoeging van het ww of bijwoord)--------v. hij zou (+ww) -
5 she'll
v. zij (+ww in toekomstige tijd)--------v. zij (met een toekomstig werkwoord vervoeging) -
6 shouldst
v. vervoeging van shall in verleden tijd met verouderde spelling→ should should/ -
7 conjugational
adj. vervoeging -
8 declinational
adj. vervoeging -
9 distinct conjugation
goed waarneembare vervoeging (van werkwoorden) -
10 grammatical declension
grammatikale vervoeging -
11 inflectional
adj. Van verbuiging/vervoeging (taal)
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский