-
21 umgürten
umgürten1〈 overgankelijk werkwoord〉 〈verouderd; formeel〉————————umgürten2〈 overgankelijk werkwoord〉 〈verouderd; formeel〉 -
22 welsch
-
23 überheben
überheben1 ontslaan, ontheffen (van) -
24 Agenda
-
25 Armenhaus
-
26 Backfisch
-
27 Base
-
28 Begehr
-
29 Behuf
Behuf〈m.〉 〈verouderd; administratie〉♦voorbeelden:¶ zu diesem Behuf(e) • voor dit doel, te dien eindezum Behuf(e) der Kinder • ten behoeve, ten bate van de kinderen -
30 Beinkleid
-
31 Beirat
-
32 Bemerkung
-
33 Beobachtung
Beobachtung〈v.; Beobachtung, Beobachtungen〉1 waarneming, observatie ⇒ constatering, bevinding♦voorbeelden:1 Beobachtungen anstellen • observeren, gadeslaanunter Beobachtung stehen • (a) geobserveerd worden; 〈 (b) medisch〉onder controle staan; in observatie liggen -
34 Beruf
Beruf〈m.; Beruf(e)s, Berufe〉♦voorbeelden: -
35 Beschließerin
-
36 Beschluss
-
37 Besserungsanstalt
-
38 Bettel
-
39 Biedermann
-
40 Billett
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский
verouderd
Страницы