-
1 Fleisch
〈o.; Fleisch(e)s〉♦voorbeelden:1 Fleisch fressende Pflanzen, Tiere • vleesetende planten, dierenviel Fleisch auf der Bühne zeigen • veel bloot op het toneel tonen〈 informeel〉 vom Fleisch(e) fallen • afvallen, vermagerenzu Fleische kommen • aankomen, bijkomen〈 formeel〉 sein (eigen(es)) Fleisch und Blut • zijn eigen vlees en bloed, zijn eigen kind(eren) -
2 abhungern
-
3 abmagern
abmagern -
4 abnehmen
abnehmenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉2 afnemen, verminderen ⇒ dalen, slinken♦voorbeelden:an Kräften abnehmen • in kracht afnemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, wegnemen ⇒ verwijderen, afhalen2 afnemen, uit handen nemen3 controleren, inspecteren, keuren4 ont-, afnemen6 afnemen, kopiëren ⇒ nemen, maken♦voorbeelden:jemandem ein Bein abnehmen • iemand een been afzettenjemandem einen Weg abnehmen • voor iemand anders een boodschap doen〈 informeel〉 die Geschichte wird dir niemand abnehmen! • dat verhaal zal niemand geloven! -
5 abspecken
-
6 vom Fleische fallen
vom Fleisch(e) fallenafvallen, vermageren -
7 zusammenfallen
См. также в других словарях:
vermageren — mangri … Woordenlijst Sranan