-
1 abhorrer
-
2 abominer
-
3 exécrer
exécrer [egzeekree]1 verafschuwen ⇒ verfoeien, gruwen van, een vreselijke hekel hebben aan1 zichzelf, elkaar verafschuwen -
4 détester
-
5 horreur
horreur [orrur]〈v.〉1 huivering ⇒ afgrijzen, vrees2 afkeer ⇒ weerzin, afschuw♦voorbeelden:avoir horreur de, avoir en horreur • verafschuwenfaire horreur • afkeer inboezemenprendre qn., qc. en horreur • een gruwelijke hekel aan iemand, iets krijgen1. f1) huivering, afgrijzen2) afkeer, weerzin3) gruwel2. horreursf pl1) gruwelijkheden, wreedheden2) grofheden -
6 vomir
vomir [vommier]〈 werkwoord〉2 walgen van ⇒ misselijk worden van, spugen van, verafschuwen♦voorbeelden:1 avoir envie de vomir • moeten overgeven, misselijk zijnv1) overgeven, uitbraken2) walgen (van)3) uitstoten [scheldwoord]4) spuwen [gal] -
7 avoir horreur de, avoir en horreur
avoir horreur de, avoir en horreurDictionnaire français-néerlandais > avoir horreur de, avoir en horreur
-
8 *haïr
*haïr ['aa.ier]1 haten ⇒ verafschuwen, een hekel hebben aan♦voorbeelden:je le hais de m'avoir toujours trompé • ik haat hem omdat hij me altijd bedrogen heefthaïr que 〈+ aanvoegende wijs〉 • er een hekel aan hebben dat …1 zichzelf, elkaar haten
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский