-
1 uitstrekken
1 [zo ver mogelijk strekken] stretch/reach (out) ⇒ extend2 [doen reiken] extend♦voorbeelden:zich op de grond uitstrekken • stretch out on the groundII 〈wederkerend werkwoord; zich uitstrekken〉2 [gelden] extend♦voorbeelden:zich uitstrekken over verscheidene jaren • range over/span several years2 deze bepaling strekt zich niet uit tot … • this stipulation does not extend to … -
2 uitstrekken
v. reach out, reach, extend, crick -
3 uitstrekken
• to stretch -
4 zich behaaglijk uitstrekken
zich behaaglijk uitstrekkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich behaaglijk uitstrekken
-
5 zich op de grond uitstrekken
zich op de grond uitstrekkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich op de grond uitstrekken
-
6 zich uitstrekken over verscheidene jaren
zich uitstrekken over verscheidene jarenrange over/span several yearsVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich uitstrekken over verscheidene jaren
-
7 zich uitstrekken over
zich uitstrekken overVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich uitstrekken over
-
8 zich uitstrekken
v. stretch, reach, extend, range, outreach, tend, go by, cover -
9 reiken
1 [de hand uitstrekken] reach♦voorbeelden:zo ver het oog reikt • as far as the eye can seehij reikt tot mijn schouders • he comes up to my shoulders -
10 aflopen
1 [+ op] [zich begeven naar] make for3 [met betrekking tot wekkers] go off4 [wegstromen] run/flow down5 [naar beneden lopen] run/go/walk down6 [zich naar beneden uitstrekken] slope (down/away)♦voorbeelden:dit jaar loopt het huurcontract af • the lease expires this yearen daar is de zaak mee afgelopen • and that's the end of the matterde operatie is goed afgelopen • the operation was successfulhet verhaal liep goed af • the story had a happy endinghet loopt af met hem • he is sinking fast/is near the endniet van je plaats aflopen • not leave your placeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [verslijten] wear out♦voorbeelden:in hoeveel tijd kan men die weg aflopen? • how long does it take to walk it? -
11 beginnen
1 [starten/openen] begin ⇒ start, 〈 formeel〉 commence, open 〈 toespraak, spel, onderhandelingen, brief〉2 [gaan doen] do♦voorbeelden:1 een gesprek beginnen • begin/start a conversationeen zaak beginnen • start a business2 wat moet ik beginnen! • what am I to do?wat moet ik met hem beginnen? • what am I to do with him?1 [de eerste handeling verrichten; zich vanaf een punt uitstrekken] begin ⇒ start, 〈 formeel〉 commence♦voorbeelden:begin maar! • go ahead!; 〈 met vragen ook〉 fire away!beginnen te drinken/roken • start drinking/smokingweer van voren af aan moeten beginnen • be back to square onehet begon te regenen • it began/started to raindaar kan ik niets mee beginnen • that's (of) no use to megoed/slecht beginnen • get off to a good/bad startbegin je weer (met dat gezeur)? • there you go again (with your nagging)!bij het begin beginnen • begin/start at the beginninghij begon met te zeggen … • he began by saying …met niets beginnen • start from scratchhet begint donker te worden • it's getting darkik begin er niet aan! • I wouldn't touch it with a barge-poleaan iets nieuws beginnen • start something newhij begon met Frans • he took up Frencher is geen beginnen aan • why even start?over politiek beginnen • bring up politicsover iets anders beginnen • change the subjectals je zó begint … • if that's the way you feel about it …het is haar om de erfenis begonnen • it's the inheritance she's afterom te beginnen … • for a start …voor zichzelf beginnen • start one's own business -
12 behaaglijk
♦voorbeelden: -
13 dragen
2 [bij zich hebben] carry4 [voorzien zijn van] bear5 [zwanger zijn van] carry, be pregnant♦voorbeelden:geen stropdas/beha meer dragen • give up wearing a tie/bradie schoenen kun je niet bij die jurk dragen • those shoes don't go with that dresstegenslag moedig dragen • bear up against adversity2 [zich over een afstand uitstrekken] carry♦voorbeelden: -
14 grijpen
2 [meesleuren] drag (along)♦voorbeelden:hij greep zijn kans • he grabbed/seized his chance〈 figuurlijk〉 door iets gegrepen zijn • be (deeply) affected/moved by somethingvoor het grijpen liggen • be there for the takingiets voor het grijpen hebben • have something for the asking♦voorbeelden:naar iets grijpen • reach/make a grab for somethingnaar de fles grijpen • reach for/turn to the bottle -
15 inspringen
1 [invallen] stand in2 [zich meer naar binnen uitstrekken] be set back3 [boekwezen] be indented4 [met een sprong inkomen] jump/leap in(to)5 [inhaken op] jump/leap on(to) ⇒ seize (up)on♦voorbeelden: -
16 lopen
1 [zich te voet voortbewegen] walk, go2 [rennen] run3 [met betrekking tot zaken] [voortbewogen worden] run4 [stromen] run5 [in werking zijn] run6 [voortduren] run7 [zich uitstrekken] run8 [zich ontwikkelen] run ⇒ go9 [+ onbepaalde wijs] [bezig zijn met] be 〈+ …ing〉♦voorbeelden:iemand in de weg lopen • get in someone's wayop handen en voeten lopen • walk on one's hands and feet/on all fourslopen! • scram!, hop it!3 die auto loopt lekker • that car runs/goes weller liep een rilling over haar rug • a shiver ran down her backzijn ogen begonnen weer te lopen • his eyes began to run/stream againde tranen liepen over zijn wangen • (the) tears ran down his cheeks〈 figuurlijk〉 warm lopen voor • get/be enthusiastic abouteen motor die loopt op benzine • an engine that runs on petrol6 de contracten lopen nog • the contracts are still in force/validdat onderzoek loopt over heel wat jaren • the investigation extends over a good many yearshet is anders gelopen • it worked out/turned out otherwisealles loopt gesmeerd • everything's running smoothlyhet moet al heel raar lopen als … • things will have to go very badly wrong for … to …de zaak loopt op zijn einde • the business is running downde contacten lopen over bedrijf X • the contacts go through company XII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 [naderen] go/get on (for/towards)♦voorbeelden: -
17 omhoogsteken
2 [prijzen] praise to the skies♦voorbeelden:1 [zich in de hoogte uitstrekken] stick up♦voorbeelden:1 de narcissen steken tien centimeter boven de grond omhoog • the daffodils are four inches above the ground -
18 overwelven
-
19 rekken
1 [langer/wijder (kunnen) worden] stretch♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [uitstrekken] stretch3 [langer doen duren] drag/draw out ⇒ prolong 〈 onderhandelingen, leven〉, spin out, protract 〈 bezoek〉♦voorbeelden: -
20 trappelen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon