-
1 to telescope
uitschuiven -
2 выдвинуть
uitschuiven, uittrekken, naar voren brengen ; bevorderen -
3 выдвигать
uitschuiven, uittrekken, naar voren brengen ; bevorderen -
4 to lengthen
uitschuivenverlengen -
5 to pull out
uitschuivenuittrekken -
6 выдвигать
vgener. uithalen, uitschuiven, voordragen (кандидата), inbrengen (обвинение), pousseren -
7 выдвигаться
vgener. uitschuiven -
8 раздвигать
vgener. opschuiven, uitschuiven -
9 раздвигаться
vgener. uitschuiven -
10 push out
-
11 to draw out
uitrekkenuitschuiven -
12 to extend
doorschakelenuitbreidenuitrekkenuitschuivenuitzettenvergrotenverlengenverruimenversnijdenvoortzetten -
13 ausfahren
ausfahrenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉2 uitrijden, uit rijden gaan4 (automatisch) uitschuiven, uitklappen♦voorbeelden:¶ gegen jemanden ausfahren • tegen iemand uitvaren, tekeergaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 rondbrengen, bezorgen3 (automatisch) uitlaten, -schuiven, -klappen ⇒ uitbrengen4 uitslijten, stukrijden♦voorbeelden:einen Wagen voll ausfahren • een auto op topsnelheid rijden
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский