-
1 uitbreken
1 [ontsnappen] s'évader2 [plotseling zich vertonen] apparaître3 [in alle hevigheid beginnen] éclater♦voorbeelden:uitbreken uit de gevangenis • s'évader de prisonde oorlog brak uit • la guerre éclataII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door breken wegnemen] enlever♦voorbeelden:stenen uitbreken • arracher des pierres d'un mur -
2 uitbreken
♦voorbeelden:er is brand/een epidemie uitgebroken • a fire/epidemic has broken outeen muur uitbreken • knock down (a part of) a wallbij het uitbreken van de oorlog • at/on the outbreak of the warbreek er eens een dagje uit • take a day off -
3 uitbreken
вырваться; вспыхнуть; разразиться; грянуть* * **1) выламывать2) (z) вырываться, бежать из заключения3) (z) разразиться, вспыхнуть (о пожаре, войне)* * *гл.общ. возникать, выламывать, вырываться, извергаться (о вулкане), выступать (о поте и т.п.), бежать из заключения, вспыхивать, разражаться (о войне, пожаре) -
4 uitbreken
ausbrechen -
5 uitbreken
v. break, burst out -
6 uitbreken
(gevangene) kaçmak [-ar] v; (oorlog) kopmak [-ar] -
7 uitbreken uit de gevangenis
uitbreken uit de gevangenis -
8 de kamer uitbreken
de kamer uitbreken -
9 er een uurtje uitbreken
er een uurtje uitbreken -
10 stenen uitbreken
stenen uitbreken -
11 bij het uitbreken van de oorlog
bij het uitbreken van de oorlogat/on the outbreak of the warVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > bij het uitbreken van de oorlog
-
12 een muur uitbreken
een muur uitbrekenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een muur uitbreken
-
13 бежать из заключения
vgener. uitbreken -
14 возникать
v1) gener. opkomen, oprijzen, uitbreken, voortspruiten, ontstaan, rijzen (о мыслях, вопросах и т.п.), voortvloeien2) liter. ontkiemen -
15 вспыхивать
v1) gener. ontvonken, uitbarsten (i) (о пламени, пожаре), ontvlammen, opflikkeren (тж. перен.), oplaaien, opvlammen, opwellen, uitbreken2) liter. aanvlammen -
16 выламывать
-
17 вырываться
v -
18 выступать
v1) gener. (за) pleiten, losrukken (против кого-л.), optreden (с речью, на сцене и т.п.), optrekken (о войсках), uitbreken (о поте и т.п.), uitrukken (об армии), uitslaan (о сыпи, плесени и т.п.), uitspringen, uitsteken, uittrekken, voorkomen, (iets) ten beste geven (с пением, декламацией и т.п.), aan de dag komen, afmarcheren, ageren (tegen-ïðîòèâ), figureren, gemeenschappelijk optreden, instaan (voor-çà), opbreken (об армии), overhangen, rukken (в поход), uitpuilen, uittijgen2) navy. opdoeken (на передний план)3) liter. pleiten voor (iem.) (за кого-л.) -
19 извергаться
vgener. uitbreken (о вулкане), uitbarsten (i) (о вулкане) -
20 разражаться
v1) gener. losbarsten (смехом), losbreken (о грозе и т.п.), schieten (смехом), uitbarsten (i) (о грозе и т.п.), uitrazen (о буре), uitbreken (о войне, пожаре)2) liter. (i) uitbarsten (слезами, смехом; in)
См. также в других словарях:
Zahn — 1. Alle haben weisse Zähne, aber man weiss nicht, was dahinter ist. 2. An den kranken Zahn stösst die Zunge an. 3. An den Zähnen kennt man die Pferde. – Parömiakon, 1912. 4. Der Zahn beisset offt die Zung, vnd bleiben doch einig (gute Nachbarn).… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon