-
1 intermédiaire
intermédiaire1 [ẽtermeedie.er]I 〈m.〉♦voorbeelden:¶ par l'intermédiaire de • door bemiddeling, tussenkomst vanII 〈m. & v.〉————————intermédiaire2 [ẽtermeedie.er]1 tussenliggend ⇒ tussen-, overgangs-, middel-, midden-1. movergang, tussenfase2. m/fbemiddelaar/-rster, tussenpersoon3. adjtussenliggend, midden- -
2 distributeur
distributeur1 [diestriebuutur]〈m.〉♦voorbeelden:distributeur d'essence • benzinepompdistributeur de friandises • snoepautomaatdistributeur automatique • automaatdistributeur automatique de billets (de banque) • bank-, geldautomaat————————distributeur2 [diestriebuutur],distributrice [diestriebuutries]〈m., v.〉1 verspreider ⇒ uitdeler, bezorger♦voorbeelden:
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский