-
1 child
n. kind[ tsjajld] 〈meervoud: children〉4 (geestes)kind ⇒ product, resultaat♦voorbeelden:1 〈 spreekwoord〉 children should be seen and not heard • kinderen moeten stil zijn en in de buurt blijvenfrom a child • van kindsbeen afgreat/heavy with child • op alle dagen lopend, hoogzwanger
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский