-
1 trumpet
n. trompet--------v. op de trompetblazen, trompetten; met trompetgeschal aankondigen, uitbazuinentrumpet1[ trumpit] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 trompet3 trompetvormig voorwerp ⇒ spreektrompet; trompetvormige bloemkroon♦voorbeelden:————————trumpet2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский