-
1 bird of passage
-
2 visitant
n. gast; bezoeker; trekvogel[ vizzittənt] -
3 bird
n. vogel; kerel; meisje[ bə:d]1 vogel♦voorbeelden:bird of prey • roofvogelthey are birds of a feather 〈 voornamelijk pejoratief〉 • het is één pot nat, ze hebben veel gemeenkill two birds with one stone • twee vliegen in één klap slaanthe bird is/has flown • de vogel is gevlogen〈 informeel〉 give someone the bird • iemand uitfluiten/uitjouwen〈 informeel〉 (strictly) for the birds • lullig, onbenulliglike a bird • gezwind, vlotjes〈 spreekwoord〉 a bird in the hand (is worth two in the bush) • beter één vogel in de hand dan tien in de lucht〈 spreekwoord〉 birds of a feather flock together • waar duiven zijn, daar vliegen altijd duiven toe; gelijk zoekt zijn gelijk -
4 migrant
adj. migrerend; v. migrant, seizoenarbeider--------n. emigrant, iemand die verhuist, vogels die trekken, zwerven[ majgrənt]♦voorbeelden: -
5 migratory bird
-
6 migratory
adj. verhuizend, trekkend, zwervend, vertrekkend[ majgrətrie]1 migrerend ⇒ zwervend, nomadisch♦voorbeelden:migratory kidney • wandelende nier -
7 visitor
n. bezoeker, gast; plant[ vizzittə]♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Zugvögel — 1. Sind die Zugvögel nach Michaelis noch hier, ist kein harter Winter vor der Thür. – Schulfreund, 85, 26. 2. Zugvögel sind sichere Wetterpropheten; je länger sie bleiben, je besser für jeden. – Payer, 31. *3. Es ist ein Zugvogel. Holl.: Het is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon