-
1 treat
n. traktatie, feest, plezier--------v. behandelen, zich bezighouden met; verwerken; een behandeling geven; betalen voor, trakteren ("laten we een pauze houden, ik zal je op lunch trakteren")treat1[ trie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 traktatie ⇒ (feestelijk) onthaal, feest, plezier♦voorbeelden:————————treat21 trakteren ⇒ fuiven, uitpakken♦voorbeelden:¶ treat of • behandelen, handelen overII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 regalement
n. onthaal, traktatie
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский