-
41 nor
-
42 pijp
-
43 pil
♦voorbeelden:de pil slikken • prendre la pilulestoppen met de pil • arrêter la pilule〈 figuurlijk〉 de pil vergulden • dorer la pilule (à qn.)aan de pil zijn • prendre la pilule2 wat een dikke pil! • quel pavé! -
44 prop
1 [bal van samendrukbaar materiaal] boulette 〈v.〉; 〈m.b.t. textiel, watten〉 tampon 〈m.〉; 〈m.b.t. haar〉 touffe 〈v.〉♦voorbeelden:1 er zit een prop in die buis • il y a qc. qui bouche ce tuyaueen prop papier • une boulette de papieriemand een prop in de mond stoppen • mettre un bâillon à qn.met iets op de proppen komen • 〈 voorstellen〉 proposer qc.; 〈 ter sprake brengen〉 mettre qc. sur le tapis -
45 stilhouden
1 [stil laten zijn] tenir tranquille2 [geheim houden] tenir secret♦voorbeelden:1 hou je voeten stil! • arrête de remuer les pieds!hou je stil! • tais-toi!1 [stoppen] s'arrêter -
46 stop
stop1〈de〉♦voorbeelden:de stoppen slaan door • 〈 letterlijk〉 les plombs sautent; 〈 figuurlijk〉 il (elle) est en train de craquer¶ voor enkele studierichtingen is een stop ingesteld • il y a un numerus clausus pour quelques branches————————stop21 stop!⇒ arrête(z)! -
47 vol
1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 plein (de) ⇒ 〈m.b.t. parking, camping, hotel e.d.〉 complet 〈v.: complète〉 〈 bijwoord〉 pleinement♦voorbeelden:een volle dagtaak • toute une journée de travailde maan is vol • c'est la pleine luneeen huis vol mensen • une maison pleine de gensde tram is vol • le tram est bondéeen vol uur • une heure entièreeen volle zaal • une salle comblezijn zakken vol geld hebben • avoir de l'argent plein les pochesvol en zat zijn • être pleinzich vol eten • manger à satiétéde tafel ligt vol boeken • la table est couverte de livresde kranten staan er vol van • les journaux ne tarissent pas là-dessusvol stoppen • bourrerhet was er vol • il y avait beaucoup de mondeik zit vol • je suis gavévol zitten met • être couvert deten volle • pleinement〈 figuurlijk〉 vol van iets zijn • être obsédé par qc.iemand voor vol aanzien • prendre qn. au sérieux→ link=recht recht -
48 watten
watten1♦voorbeelden:watten in de oren stoppen • se mettre du coton dans les oreilleseen kind in de watten leggen • élever un enfant dans du coton————————watten21 de coton -
49 werk
♦voorbeelden:dat was afgesproken werk • c'était un coup montédat is het betere werk • voilà du beau travailcultureel werk • animation culturellegoed werk leveren • faire du bon travailgeen half werk doen • ne pas faire les choses à demihet is half werk • c'est de l'à-peu-prèsdat is een heel werk • c'est tout un travailhet maatschappelijk werk • l'assistance socialehet is onbegonnen werk • c'est un travail de Sisyphepublieke werken • travaux publicswat een rot werk! • quelle corvée!het volledige werk van X, de verzamelde werken van X • les oeuvres complètes de Xaangenomen werk • travail à forfaitniet lang werk meer hebben • ne plus en avoir pour longtempshij heeft nog wel even werk • il en a pour un bon momentiemand aan werk helpen • aider qn. à trouver du travailiemand van zijn werk houden • empêcher qn. de travaillerhij kan het werk niet aan • 〈 te veel werk〉 il est débordé de travail; 〈 te moeilijk werk〉 il n'est pas à la hauteur de sa tâchehet werk in de fabriek ligt stil • l'usine chômewerk verschaffen • procurer du travailwerk zoeken • chercher un emploidat is mijn werk niet • cela n'entre pas dans mes attributionslang werk hebben • mettre du temps (à)slecht werk leveren • travailler comme un sabotaan het werk gaan • se mettre au travailaan het werk zijn • travaillerer is werk aan de winkel • il y a du pain sur la planchewerk in uitvoering! • travaux!naar zijn werk gaan • aller au travailte laat op het werk komen • arriver en retard à son travailop zijn werk zijn • être à son travailte werk gaan • agirte werk stellen • employerdat is het werk van … • c'est l'oeuvre de …zonder werk zitten • être sans travailvoorzichtig te werk gaan • y aller doucement→ link=hand hand¶ werk van iemand maken • faire la cour à qn.werk van iets maken • 〈 veel moeite besteden aan〉 s'occuper sérieusement de qc.; 〈 er achterheen zitten〉 s'occuper de qc.alles in het werk stellen • mettre tout en oeuvredat is geen werk • ça ne se fait pas't is geen aangenomen werk • il n'y a pas le feu
См. также в других словарях:
stoppen — Vsw std. (18. Jh.) Hybridbildung. Zunächst in der Seemannssprache übernommen aus mndd. stoppen, mndl. stoppen (ver)stopfen , weiter zu ne. stop, der Entsprechung zu stopfen (durch Zustopfen wird das Auslaufen von Flüssigkeiten angehalten).… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
stoppen — V. (Grundstufe) bewirken, dass sich etw. nicht mehr bewegt (wie z. B. ein Auto) Synonym: anhalten Beispiel: Der Polizist hat den Bus gestoppt. Kollokation: den Zug stoppen stoppen V. (Aufbaustufe) seine Fahrt unterbrechen Synonyme: anhalten, Halt … Extremes Deutsch
stoppen — »anhalten, Halt machen«: Die niederd. mitteld. Form von ↑ stopfen bedeutet seit dem 16. Jh. auch »im Lauf aufhalten« (eigentlich »durch ein Hindernis sperren«) und wird so seit dem 18. Jh. in der Jagd (»die Meute stoppen«) und besonders im… … Das Herkunftswörterbuch
Stoppen — Stoppen, 1) ein Tau, auf welches eine Kraft wirkt, festhalten, daß es nicht weiter geht; entweder geschieht dies mit der Hand, od. durch ein besonderes Werkzeug. Bei starken Tauen bedient man sich in dieser Absicht eines Stoppers, od. kurzen… … Pierer's Universal-Lexikon
Stoppen — (engl.), die Schiffsdampsmaschine auf das Kommando »stopp!« zum Stillstand bringen … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Stoppen — Stoppen, die Schiffsmaschine und damit das Schiff zum Stillstand bringen … Kleines Konversations-Lexikon
stoppen — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • (an)halten • stehen bleiben Bsp.: • Er hielt an dem Gasthof, um etwas zu trinken … Deutsch Wörterbuch
stoppen — stoppen, stoppt, stoppte, hat gestoppt Die Polizei hat mich gestoppt, weil ich bei Rot über die Ampel gegangen bin … Deutsch-Test für Zuwanderer
stoppen — abbrechen; die Notbremse ziehen (umgangssprachlich); unterbrechen; die Reißleine ziehen (umgangssprachlich); behindern; blocken (umgangssprachlich); Steine in den Weg legen (umgangssprachlich); … Universal-Lexikon
stoppen — stọp·pen1; stoppte, hat gestoppt; [Vt] 1 jemanden / etwas stoppen bewirken, dass eine Person oder Sache, die in Bewegung ist, hält ≈ ↑anhalten (1): Der Polizist stoppte den Motorradfahrer 2 jemanden / etwas stoppen bewirken, dass jemand aufhört … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
stoppen — stọp|pen 〈V.〉 1. anhalten, stehen bleiben 2. jmdn. od. etwas stoppen aufhalten, anhalten, am Weiterfahren hindern 3. mit der Stoppuhr messen; Laufzeit, Fahrzeit stoppen; Geschwindigkeit (beim Laufen) stoppen [Etym.: <engl. stop; → stop] … Lexikalische Deutsches Wörterbuch