-
1 flower
n. bloem; bloei; rijkdom; bloemrijke taal--------v. bloeien; uitkomen (van bloemen, van knoppen); rijpen; bedekken met bloemen; versieren met een bloemstukflower1[ flauə]♦voorbeelden:flowers of sulphur • zwavelbloemII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉♦voorbeelden:the tulips are in flower • de tulpen staan in bloei————————flower2〈 werkwoord〉 -
2 flowers of speech
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский