-
1 simuleren
-
2 simuleren
-
3 simuleren
гл.общ. прикидываться, притворяться, симулировать -
4 simuleren
v. simulate, malinger, sham, swing the lead, feign -
5 simuleren
ww -
6 simuleren
• to simulate -
7 simuleren
1) hyckla2) låtsas3) föregiven -
8 simuleren
yalandan yapmak [-ar] v -
9 het simuleren
het simuleren -
10 simulirati
simuleren -
11 sham
adj. namaak-, imitatie-, vals--------n. schaamte, schande; pech--------v. veinzen, voorwenden; simuleren, doen alsof, zich aanstellensham1[ sjæm] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 veinzerij ⇒ komedie, schijn(vertoning), bedrog♦voorbeelden:1 the promise was a sham • de belofte was maar geveinsd/schijn————————sham21 namaak- ⇒ imitatie-, vals2 schijn- ⇒ gesimuleerd, pseudo-♦voorbeelden:————————sham3〈 shammed〉1 doen alsof ⇒ veinzen, simuleren♦voorbeelden:he's only shamming • hij doet maar alsofII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 simuler
-
13 feign
v. veinzen, simuleren; doen alsof; verzinnen, uit de duim zuigen; imiteren[ feen]♦voorbeelden:feigned modesty • valse bescheidenheidfeign sleep • doen alsof men slaapt -
14 malinger
-
15 simulate
v. simuleren, voorwenden[ simjoeleet] 〈zelfstandig naamwoord: simulation〉1 simuleren ⇒ voorwenden, doen alsof♦voorbeelden: -
16 имитировать
nabootsen, simuleren -
17 моделировать
modelleren ; simuleren -
18 прикидываться
vgener. zich aanstellen, simuleren, spelen -
19 притворяться
vgener. fingeren, uithangen (кем-либо), huichelen, simuleren, veinzen, zich aanstellen, zich voordoen als (кем-л.) -
20 симулировать
- 1
- 2
См. также в других словарях:
simulieren — Vsw vortäuschen, nachahmen erw. fremd. Erkennbar fremd (16. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. simulāre (simulātum), zu l. similis ähnlich . Abstraktum: Simulation; Nomen agentis: Simulant; Nomen instrumenti: Simulator. Ebenso nndl.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache