-
1 sifflet
-
2 coup de sifflet
coup de sifflet -
3 couper le sifflet à qn.
couper le sifflet à qn. -
4 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet
См. также в других словарях:
sifflet — [ siflɛ ] n. m. • mil. XIIIe; de siffler 1 ♦ Petit instrument formé d un tuyau court à ouverture en biseau, servant à émettre un son aigu. Le sifflet d un agent de police, d un arbitre. « Un sifflet de marine [...] pour moduler les trilles et les … Encyclopédie Universelle
Sifflet — Le nom de famille est porté à la fois dans la Somme et dans l Ardèche (il est également très présent aujourd hui en Martinique). On pensera au surnom d un siffleur ou de celui qui utilise un sifflet (le mot est attesté depuis le début du XIIIe… … Noms de famille
sifflet — (si flè ; le t ne se lie pas ; au pluriel, l s se lie : des si flè z aigus ; sifflets rime avec traits, succès, paix, etc.) s. m. 1° Petit instrument avec lequel on siffle Les machinistes sur les théâtres se servent d un sifflet pour commander… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
SIFFLET — s. m. Petit instrument avec lequel on siffle. Sifflet de bois, d argent, etc. Porter un sifflet dans sa poche. Sifflet de berger. Les machinistes sur les théâtres, et les contre maîtres sur les navires, se servent d un sifflet pour commander les… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
SIFFLET — n. m. Petit instrument avec lequel on siffle. Sifflet de bois, d’argent, etc. Porter un sifflet dans sa poche. Coup de sifflet, Action de souffler dans cet instrument et Bruit qui en résulte. Je viens d’entendre un coup de sifflet. On l’a reçu à… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
Sifflet — Pour l’article homonyme, voir Sifflet (navire). Un sifflet est un petit instrument à vent permettant de produire un sifflement strident équivalant pour un signal fort. Sifflets de police : à … Wikipédia en Français
sifflet — Le sifflet du poulmon, Trachea, siue Trachia. Le tuyau et sifflet par lequel on respond, Fistula … Thresor de la langue françoyse
Sifflet d'or — Marcus Vinnerborg récipiendaire 2008 et 2009 du trophée Le Sifflet d or Guldpipan en suédois est une récompense donnée annuellement au meilleur arbitre de hockey sur glace de la saison en Suède. Le vote est réalisé uniquement par les joueurs … Wikipédia en Français
sifflet — n.m. Couper le sifflet, mettre hors d état de répondre, faire taire. / Trancher la gorge … Dictionnaire du Français argotique et populaire
sifflet — švilpukas statusas T sritis fizika atitikmenys: angl. pipe; whistle vok. Pfeife, f rus. свисток, m pranc. sifflet, m; tuyau sonore, m … Fizikos terminų žodynas
Sifflet a nez — Sifflet à nez Sifflet à nez en palissandre. Le musicien colle son nez à l ouverture du haut, qui mène à un conduit débouchant sur le biseau en bas. La bouche ouverte permet à l air de s y infiltrer. Un sifflet à nez est un instrument à vent dans… … Wikipédia en Français