-
101 rapport
♦voorbeelden:hij moest zich op het rapport melden • il a dû se présenter au rapport -
102 ruïneren
♦voorbeelden:geruïneerd zijn • être ruiné -
103 schaden
1 nuire à♦voorbeelden:stress schaadt de gezondheid • le stress nuit à la santéiemand in zijn belangen schaden • léser les intérêts de qn.→ link=overdaad overdaad -
104 schol
schol1〈de〉————————schol21 à votre santé! -
105 spelen
1 [algemeen] jouer2 [zich (met een spel) vermaken] jouer (à)3 [bespelen] jouer (de)4 [plaatsvinden] se passer♦voorbeelden:dat speelt niet meer • ça ne joue plushij heeft het slecht gespeeld • il s'y est mal prishet speelt me door de geest • cela me trotte dans la têtehij laat niet met zich spelen • il ne se laisse pas marcher sur les piedsmet zijn gezondheid spelen • jouer avec sa santéde wind speelde met haar haren • le vent jouait dans ses cheveuxop iemands ijdelheid spelen • spéculer sur la vanité de qn.voor St.-Nicolaas spelen • jouer St. Nicolaseen wedstrijd spelen • jouer un matchal spelend leren • apprendre en jouantbuiten spelen • jouer dehorsvals spelen • trichermet poppen spelen • jouer à la poupéeom geld spelen • jouer pour de l'argentom een etentje spelen • jouer un repasvals spelen • jouer fauxop de accordeon spelen • jouer de l'accordéon¶ met de gedachte spelen om … • songer à … -
106 sportschool
♦voorbeelden: -
107 staat
♦voorbeelden:staat van dienst • états de servicede staat van iemands gezondheid • l'état de santé de qn.in goede staat verkeren • être en bon étateen grootse staat voeren • mener grand trainin kennelijke staat verkeren • se trouver en état d'ébriétéde Provinciale Staten • les états provinciauxeen wegdek in slechte staat • une chaussée déforméeiets weer in zijn vroegere staat terugbrengen • remettre qc. en étatin alle staten zijn • être dans tous ses étatsin staat zijn te betalen • être en mesure de payerzij is niet in staat iemand te bedriegen • elle est incapable de tromper qn.tot alles in staat zijn • être capable de toutiemand in staat stellen (om) te … • permettre à qn. de …staat maken op • compter surop het weer is geen staat te maken • on ne peut se fier au temps -
108 sterk
♦voorbeelden:het sterke geslacht • le sexe forthet leger is 30.000 man sterk • l'armée est forte de 30.000 hommeseen sterke motor • un moteur puissanteen sterke parfum • un parfum capiteuxeen sterke persoonlijkheid • une forte personnalitéeen sterke valuta • une monnaie fortesterk gepeperd • très poivréeen sterk vergrote foto • une photo fortement agrandiedat is sterk! • ça c'est (un peu) fort!〈 figuurlijk〉 zich sterk maken voor iemand • prendre fait et cause pour qn.sterker maken • renforcersterk ruiken • sentir fortsterk twijfelen aan iets • douter fort de qc.hij is niet sterk genoeg om dat te doen • il n'est pas de force à le fairesterker nog … • le plus fort c'est que …zij zijn numeriek sterker • ils sont supérieurs en nombresterk in aardrijkskunde zijn • être fort en géographie〈 spreekwoord〉 wie niet sterk is, moet slim zijn • quand on n'est pas le plus fort, il faut être le plus fineen sterk gezondheid hebben • avoir une santé robustesterke lijm • de la colle forteeen sterke plant • une plante vigoureuse→ link=paard paard -
109 stress schaadt de gezondheid
stress schaadt de gezondheid -
110 sukkelen
1 [moeilijkheden ondervinden] avoir des problèmes2 [sjokken] (se) traîner♦voorbeelden:zij sukkelt al weken met een zere enkel • elle souffre de la cheville depuis des semaineshij sukkelt met zijn eindscriptie • son mémoire n'avance pas→ link=slaap slaap -
111 trimmen
1 [zich fit houden] faire son parcours de santéII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [haar bijknippen] toiletter -
112 trimmer
trimmer, trimster -
113 van zessen klaar
van zessen klaar -
114 verheugen
I 〈wederkerend werkwoord; zich verheugen〉1 [blij zijn] se réjouir (de)♦voorbeelden:zich op iets verheugen • se réjouir à l'idée de qc.II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [verblijden] réjouir♦voorbeelden:dat verheugt mij zeer • j'en suis ravidie tijding verheugde ons zeer • nous fûmes transportés de joie à cette nouvelle -
115 verwaarlozen
-
116 verwoest
-
117 verwoesten
1 détruire♦voorbeelden:huizen verwoesten • détruire des maisonseen verwoestend vuur • un feu dévastateur -
118 volksgezondheid
-
119 volmaakt
♦voorbeelden:een volmaakte stilte • un silence absoluik ben volmaakt gezond • je suis en parfaite santé -
120 vragen
1 [algemeen] demander2 [ondervragen] interroger3 [uitnodigen] inviter4 [+ om][het onvermijdelijk maken] chercher (qc.)5 [kaartspel][een bod doen] faire une enchère♦voorbeelden:van iemand het onmogelijke vragen • demander l'impossible à qn.hoge prijzen vragen • vendre cherhet lichaam vraagt rust • le corps a besoin de reposgevraagd: typiste • on demande une dactyloiemand de weg vragen • demander son chemin à qn.dat hoef je niet te vragen! • quelle question!als ik vragen mag, bent u getrouwd? • serait-il indiscret de vous demander si vous êtes marié?daar vraag je (me) wat • là, tu m'en demandes tropnu vraag ik je! • je vous demande un peu!vraag eens wat zij wil • demande-lui ce qu'elle veutje moet niet vragen hoe, vraag niet hoe • ne me demandez pas commentveel gevraagd • très demandénaar iemands gezondheid vragen • s'informer de la santé de qn.naar de prijs van een artikel vragen • demander le prix d'un articlehij vraagt altijd naar de kinderen • il prend toujours des nouvelles des enfantsnaar iemand vragen • demander qn.daar wordt niet naar gevraagd • 〈 dat telt niet〉 ça ne compte pas; 〈 daar gaat het niet om〉 là n'est pas la questionhij vraagt je om te komen • il te demande de venirdat mag ik niet van u vragen • je ne peux exiger cela de voushoeveel vraagt u voor deze stoffen? • combien demandez-vous pour ces étoffes?als je het mij vraagt • à mon avishij vraagt of hij mag komen • il demande s'il peut venirvragen hoe laat het is • demander l'heure2 wat wordt er gevraagd? • quelle est la question?3 iemand te eten vragen • inviter qn. à mangeriemand op een partijtje vragen • inviter qn. à une fête
См. также в других словарях:
SANTÉ — Si, depuis le développement de la pathologie, on n’emploie plus le mot de maladie(s) qu’au pluriel, a survécu trop longtemps la notion de santé (au singulier), concept vide mais unique pour lequel on s’efforce de trouver alors une espèce de… … Encyclopédie Universelle
Sante — Santé La santé est un état de complet bien être physique, mental et social, et ne consiste pas seulement en une absence de maladie ou d infirmité. Cette définition est celle du préambule[1] de 1946 à la Constitution de l organisation mondiale de… … Wikipédia en Français
santé — Santé. s. f. Estat de celuy qui est sain, qui se porte bien. Bonne santé. parfaite santé. santé entiere, robuste, forte santé. foible santé. santé delicate. cela ruine la santé. avoir soin de sa santé. estre en santé. conserver sa santé.… … Dictionnaire de l'Académie française
santé — Santé, Salus, Sanitas, Salubritas, Bona valetudo. Santé ou maladie, Valetudo. Bonne santé, Bona vel Prospera valetudo. Santé entiere, Incolumitas. Meilleure santé, Firmior valetudo. Pleine santé, Integra valetudo. Avoir esgard à sa santé, Parcere … Thresor de la langue françoyse
Sante — ist der Familienname folgender Personen: Georg Wilhelm Sante (1896–1984), deutscher Historiker und Archivar Günther Sante (1920–1993), deutscher Politiker (CDU) und Mitglied des Niedersächsischen Landtages Wilhelm Sante (1886–1961), Ministerial… … Deutsch Wikipedia
Sante — (Калифея (Халкидики),Греция) Категория отеля: Адрес: Efxinos Pontos & 25th Martiou 6, Калифея (Халк … Каталог отелей
santé — SANTÉ: trop de santé, cause de maladie … Dictionnaire des idées reçues
sante — sante, santer obs. forms of saint, saunter … Useful english dictionary
Santé — Cet article concerne le concept général. Pour la prison située à Paris, voir prison de la Santé. La Star of Life désignant la santé générale. La santé est un état de complet bien êtr … Wikipédia en Français
santé — (san té) s. f. 1° État de celui qui est sain, qui se porte bien ; exercice permanent et facile de toutes les fonctions de l économie. • Je vous pourrais servir de quelque chose si j avais de la santé, BALZ. liv. II, lett. 3. • Je ne croirai … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
SANTÉ — s. f. État de celui qui est sain, qui se porte bien. Bonne santé. Mauvaise santé. Parfaite santé. Santé entière, ferme, robuste. Forte santé. Santé chancelante. Santé délicate. Santé brillante. L éclat de la santé. Un visage brillant,… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)