-
1 шелестеть
vgener. fluisteren, lispelen (о ветре, листьях), suizelen, suizen, ritselen, ruisen, ruizelen -
2 шуметь
v1) gener. razen (о закипающей воде), roezen, ruisen, bombarie maken, bruisen, druisen, drukte maken, duivelen, duvelen, geweld maken, joelen, kabaal maken, keet maken, lawaai maken, lawaaien, leven maken, op zijn poot spelen, opspelen, roezemoezen, ruizelen, rumoeren, stommelen, suizen, te keer gaan, zingen (о закипающей коде и т.п.)2) liter. de brandklok luiden -
3 шуршать
vgener. knetteren, ritselen, ruisen, ruizelen
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский