-
1 bandy
adj. met o-benen--------v. heen en weer smijten; (uit)wisselen; rondbazuinen; ruzie makenbandy1[ bændie] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉————————bandy2〈werkwoord; bandied〉1 heen en weer doen bewegen/gooien♦voorbeelden:bandy words with someone • ruzie maken/woorden hebben met iemandhave one's name bandied about • voortdurend genoemd wordenthe news was quickly bandied about • het nieuws ging als een lopend vuurtje -
2 blazon
n. blazoen, schild; uitbazuinen--------v. versieren; rondbazuinenblazon1[ bleezn] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————blazon2〈 werkwoord〉1 blazoeneren ⇒ (wapenschilden) samenstellen/beschrijven -
3 bandy about
bandy aboutte pas en te onpas noemen; verspreiden, rondbazuinen -
4 broadcast
adj. uitgezonden--------n. uitzending--------v. uitzendenbroadcast1[ bro:dka:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (radio/televisie-)uitzending————————broadcast21 uitzenden ⇒ in de lucht zijn, te beluisteren zijn2 voor de radio/op de televisie zijnII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 uitzenden ⇒ via radio/televisie bekendmaken♦voorbeelden: -
5 bruit abroad
-
6 bruit
v. rondbazuinen
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский