-
1 von sich reden machen
von sich reden machen -
2 reden
reden♦voorbeelden:keine Silbe reden • geen stom woord zeggener lässt mit sich reden • er valt met hem te pratenvon einer Sache viel Redens machen • veel ophef van iets makendeutlich redende Beweise • bewijzen die duidelijke taal sprekendu hast gut, leicht reden! • jij hebt mooi, goed, makkelijk praten!von sich reden machen • van zich doen sprekendiese Musik redet zum Herzen • deze muziek spreekt tot het harter redet, wie ers versteht • hij spreekt naar hij verstand heeft -
3 Wort
Wort1〈o.; Wort(e)s, Wörter〉♦voorbeelden:ein Wort mit vier Buchstaben • een woord van vier letters————————Wort2〈o.; Wort(e)s, Worte〉♦voorbeelden:zwischen ihnen ist kein böses Wort gefallen • zij hebben geen woorden gehadjemandem böse Worte geben • op iemand scheldenmit dürren Worten • in nuchtere bewoordingenein ernstes Wort mit jemandem sprechen • een hartig woordje met iemand sprekendas große Wort führen • het hoogste woord voerengroße Worte machen • holle frasen verkopenein gutes Wort für jemanden einlegen • een goed woordje voor iemand doenleere Worte • holle frasenein offenes Wort reden, sagen • openhartig sprekendas rechte Wort zur rechten Zeit • een woord op zijn passchöne Worte machen • veel kletsen en weinig doenviele Worte machen • omstandig, breedvoerig sprekendaran ist kein wahres Wort • daar is geen woord van waarjemandem das Wort abschneiden • iemand in de rede vallenjemandem das Wort entziehen • iemand het woord ontnemendas Wort ergreifen, nehmen • het woord nemenjemandem fehlen die Worte • iemand weet niet wat te zeggenein Wort gab das andere • van het ene woord kwam het (tot) het anderehast du Worte?, hat der Mensch Worte? • niet te geloven!er will es nicht Wort haben • hij wil het niet wetenso rede doch ein Wort! • zeg dan toch wat!jemandem das Wort reden • voor iemand opkomendarüber braucht man kein Wort zu verlieren • daaraan hoef je geen woord vuil te makenkein Wort weiter! • hou er maar over op!ich weiß kein Wort davon • ik weet er niets vanauf ein Wort! • kan ik u heel even spreken?auf jemandes Wort(e) hören • naar iemand(s raad) luisterenaufs Wort gehorchen • meteen, onvoorwaardelijk gehoorzamenjemandem das Wort aus dem Mund nehmen • iemand de woorden uit de mond halenein Wort viel im Munde führen • een woord veel gebruikeneinem das Wort im Munde (her)umdrehen • iemands woorden (opzettelijk) verdraaienin Worten • voluit, zegge, in lettersin Wort und Bild, Schrift • in woord en beeld, geschriftetwas in Worte fassen, kleiden • iets onder woorden brengen, verwoordenjemandem ins Wort fallen • iemand in de rede vallenmit einem Wort • in één woordmit anderen Worten • met andere woordenzu Worte kommen • aan het woord komensich zu Wort melden • het woord vragen————————Wort3〈o.; Wort(e)s〉1 (ere)woord, belofte♦voorbeelden:sein Wort halten • zijn woord houdensein Wort zurücknehmen • zijn belofte terugnemenauf jemandes Wort • op iemands (ere)woordjemanden beim Wort nehmen • iemand aan zijn woord houdenbei jemandem im Wort sein • aan iemand zijn woord gegeven hebbenein Mann von Wort • een man van zijn woord -
4 leicht
2 (ge)makkelijk ⇒ licht, ongecompliceerd; goed♦voorbeelden:leicht bewaffnet • lichtgewapendleicht übertrieben • lichtelijk overdrevenjemanden um 10 Mark leichter machen • iemand 10 mark lichter makendas ist leicht möglich • dat is best, goed mogelijkleicht verdaulich • licht verteerbaarleicht verständlich • gemakkelijk te begrijpener begreift leicht • hij is vlug van begripjemanden leicht fallen • iemand licht vallen, iemand (ge)makkelijk afgaanjemanden, etwas leicht machen • iemand, iets gemakkelijk makenetwas leicht machen • iets gemakkelijk, luchtig opnemen, iets licht opvattendu hast, kannst leicht reden! • jij hebt makkelijk praten!nachher war mir leicht(er) • nadien was, voelde ik mij opgeluchtich tue mich, mir leicht damit • het gaat me gemakkelijk van de hand, afdas gibt es so leicht nicht wieder! • dat komt niet zo gauw meer terug!es wird mir ein Leichtes sein • het zal voor mij niet moeilijk, geen probleem zijn -
5 Mund
〈m.; Mund(e)s, Münder〉2 opening, ingang, mond♦voorbeelden:〈 informeel〉 Mund zu! • mond houden!aus berufenem Munde • uit betrouwbare bronjemandem das Wort aus dem Mund nehmen • iemand de woorden uit de mond nemenein Wort dauernd im Mund führen • een woord voortdurend in de mond hebben, gebruikenin aller Munde sein • op ieders lippen zijnin aller Leute Munde sein • bij iedereen over de tong gaanjemandem nach dem, zum Mund reden • iemand naar de mond pratenvon der Hand in den Mund leben • van de hand in de tand leven¶ 〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 den Mund fransig, fusselig reden • zich de blaren op de mond praten, (vergeefs) op iemand inpratenjemandem den Mund verbieten • iemand beletten te spreken -
6 Andeutung
Andeutung〈v.〉1 (bedekte) aanduiding ⇒ zinspeling, toespeling2 (vluchtige) aanduiding, vermelding♦voorbeelden:in Andeutungen reden, sprechen • in bedekte termen spreken -
7 Gewissen
Gewissen〈o.; Gewissens, Gewissen〉♦voorbeelden:sein Gewissen regte sich, 〈 formeel〉ihm schlug das Gewissen • zijn geweten sprak, hij had een slecht gewetenetwas, jemanden auf dem Gewissen haben • iets, iemand op zijn geweten hebbenjemandem etwas aufs Gewissen binden • iemand iets op het hart drukkenjemandem ins Gewissen reden • op iemands gemoed werken, er bij iemand op hamerenmit gutem Gewissen • met een goed gewetenvor seinem Gewissen bestehen • met zijn geweten in het reine zijn -
8 Glück
〈o.; Glück(e)s, Glücke〉♦voorbeelden:damit hast du bei mir kein Glück • daarmee hoef je bij mij niet aan te komenGlück muss man, der Mensch haben! • je moet maar boffen, geluk hebben!das Glück lächelt, lacht, winkt jemandem • de fortuin lacht iemand toesein Glück machen • zijn fortuin, het makenjemandem zu der Hochzeit (viel) Glück wünschen • iemand met zijn huwelijk gelukwensen, feliciterenauf gut Glück • op goed gelukein Glück im Unglück • een geluk bij een ongelukin Glück und Unglück • in voor- en tegenspoedvon Glück reden, sagen können • van geluk mogen sprekenzu meinem Glück • gelukkig (voor mij), tot mijn geluk〈 ironisch〉 das hat mir zu meinem Glück (gerade) noch gefehlt! • dat ontbrak er nog (maar) aan!zum Glück • gelukkigmehr Glück als Verstand • meer geluk dan wijsheid -
9 Herz
〈o.; Herzens, Herzen〉♦voorbeelden:jemandes Herz höher schlagen lassen • iemands hart feller doen kloppen (van verwachting)schweren Herzens • met een bezwaard gemoeder hat ein weiches Herz • hij is weekhartigein Herz für jemanden haben • hart voor iemand hebbendas Herz in die Hand nehmen • al zijn moed bijeengarenjemandem rutscht das Herz in die Hose • iemand zakt de moed in de schoenendas Herz war ihm schwer • hij was verdrietig, vol zorgendas liegt mir sehr am Herzen • dat gaat me erg ter hartejemandem etwas ans Herz legen • iemand iets op het hart bindendas ist mir ans Herz gewachsen • dat is mij zeer dierbaaraus seinem Herzen keine Mördergrube machen • van zijn hart geen moordkuil makenaus tiefstem Herzen • uit het diepst van het hartdas ist mir aus dem Herzen gesprochen • dat is mij uit het hart gegrepenjemanden ins, in sein Herz schließen • veel van iemand gaan houdendiese Worte schnitten ihm ins Herz • deze woorden griefden hem zeermit halbem Herzen • halfhartigetwas nicht übers Herz bringen • iets niet over z'n hart verkrijgenmir wurde bang ums Herz • het werd me bang te moedeseinen Kummer vom Herzen reden • zijn verdriet helemaal uitpratenein Herz und eine Seele sein • onafscheidelijk zijn, één van hart en ziel zijn -
10 Mist
〈m.; Mist(e)s〉2 〈informeel; pejoratief〉rommel, troep, rotzooi3 〈informeel; pejoratief〉onzin, nonsens4 〈informeel; pejoratief〉toestand, gedoe, gelazer♦voorbeelden:4 Mist bauen • slecht werk leveren, er een puinhoop van makenso ein Mist! • wat een toestand, ellende!〈 informeel〉 Mist machen • drukte, ophef maken -
11 Schmus
-
12 Wind
〈m.; Wind(e)s, Winde〉♦voorbeelden:〈informeel; figuurlijk〉 Wind machen • snoeven, opscheppen〈 figuurlijk〉 daher weht der Wind? • waait de wind uit die hoek?〈 figuurlijk〉 in den Wind reden • tevergeefs, woorden in de wind sprekenin alle Winde zerstreut • in alle windrichtingen verspreid〈 figuurlijk〉 mit dem Wind segeln • met de stroom mee gaan, zeilen〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 den Wind um die Nase, die Ohren wehen lassen • overal in de wereld rondkijkenbei, in Wind und Wetter • bij, in weer en windschnell wie der Wind • razendsnel -
13 davon
♦voorbeelden:sich auf und davon machen • ervandoor gaanauf und davon sein • wegwezen2 〈 informeel〉 was habe ich davon! ich habe nur Ärger davon! • wat heb ik eraan! ik krijg er alleen maar ergernissen door!was halten Sie davon? • wat vindt u ervan?reden wir nicht mehr davon! • laten we er niet meer over praten!genug davon!, nichts mehr davon! • ik wil er niets meer over horen -
14 dumm
〈 dümmer, (am) dümmst(en)〉4 onaangenaam ⇒ naar, pijnlijk♦voorbeelden:1 immer wieder einen Dummen finden • steeds weer iemand vinden, die erin traptdumm geboren, nichts dazugelernt • hopeloos domder Dumme sein • de klos zijndu willst mich wohl für dumm verkaufen • je denkt zeker dat ik achterlijk bendümmer, als die Polizei erlaubt • te dom om voor de duivel te dansensich dumm und dämlich suchen • zich suf zoeken〈 spreekwoord〉 die dümmsten Bauern haben die größten Kartoffeln • het domste hoofd krijgt het beste kussenein dummes Gesicht machen • heel onnozel kijkendummes Zeug reden • onzin verkopensich dumm stellen • zich van den domme houdendas hätte dumm ausgehen können • dat had vervelend kunnen aflopener ist mir dumm gekommen • hij is brutaal tegen mij gewordenschließlich wurde es mir zu dumm • ten slotte werd het me al te bont, te bar -
15 kraus
1 kroes, gekruld2 gefronst, gerimpeld ⇒ verkreukeld3 〈 figuurlijk〉verward, warrig, bizar♦voorbeelden:die Nase, die Stirn kraus ziehen • de neus optrekken, het voorhoofd fronsenkrauses Zeug reden • wartaal spreken -
16 können
können♦voorbeelden:da kann ich nicht mehr mit • dat is te moeilijk voor mijnicht umhin können • er niet onderuit kunnenfür diesen Unfall kann er nichts • aan dit ongeval heeft hij geen schuld(es) mit jemandem (gut) können • met iemand (goed) kunnen opschietenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:auswendig können • van buiten kennenIII 〈 hulpwerkwoord〉3 kunnen, mogelijk zijn5 kunnen, mogen ⇒ reden hebben om♦voorbeelden:〈 informeel〉 du kannst mich gern haben! • je kunt naar de maan lopen!〈 informeel〉 du kannst mich mal! • je kunt me wat!〈 informeel〉 kann sein! • 't is mogelijk!〈 informeel〉 wo kann man hier mal (austreten)? • waar is het toilet?5 das kannst du mir glauben! • geloof me maar!〈 informeel〉 das war ein Tag, ich kann dir sagen! • nou, was me dat een dag!, het was me het dagje wel!
См. также в других словарях:
(Viel) von sich reden machen — [Viel] von sich reden machen Eine Person oder Sache, die viel von sich reden macht, erregt Aufmerksamkeit: Das Unternehmen hat in den letzten Jahren viel von sich reden gemacht. Mit seiner neuen Freundin wird er noch viel von sich reden machen … Universal-Lexikon
von sich reden machen — Furore machen; für Furore sorgen; auffallen; Aufsehen erregen … Universal-Lexikon
reden — ratschen (umgangssprachlich); (sich) unterhalten; schnacken (umgangssprachlich); klönen; parlieren; plaudern; plauschen (umgangssprachlich); quatschen ( … Universal-Lexikon
reden — Jemandem Rede und Antwort stehen: zur Rechenschaft verpflichtet sein, Auskunft geben müssen, oder Jemanden zur Rede stellen: Rechenschaft von ihm fordern. Rede ist in diesen Wendungen nicht das einfache Gespräch oder die Äußerung, sondern die vor … Das Wörterbuch der Idiome
reden — re̲·den; redete, hat geredet; [Vt/i] 1 (etwas) (über jemanden / etwas) reden; (etwas) (von jemandem / etwas) reden das, was man (über jemanden / etwas) denkt, sagen ≈ ↑sprechen (5) <ununterbrochen, dauernd, kein Wort reden; deutlich reden;… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
reden — re|den ; gut reden haben; von sich reden machen; {{link}}K 82{{/link}}: jemanden zum Reden bringen; nicht viel Redens von einer Sache machen; Reden ist Silber, Schweigen ist Gold … Die deutsche Rechtschreibung
Reden — (Verb., s. ⇨ Sprechen). 1. Alles Reden ist verloren, findet man nicht offne Ohren. – Gaal, 1235. 2. Am Reden erkennt man den Menschen, am Geschmack den Wein, am geruch die blumen. – Lehmann, 917, 16. 3. An viel reden kennt man einen Narren. –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Reden — Rêden, verb. reg. act. et neutr. welches im letztern Falle das Hülfswort haben erfordert. 1. Im weitesten Verstande, vernehmliche Laute hervor bringen, Laute, welche Zeichen der Gedanken sind, hervor bringen, wie sprechen. Das Kind lernt reden.… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Höfliche Reden machen die Zähne nicht stumpf. — См. От учтивых слов язык не отсохнет … Большой толково-фразеологический словарь Михельсона (оригинальная орфография)
Reden gegen Catilina — Ciceros Rede gegen Catilina Gemälde von Cesare Maccari von 1888 Bei den Reden gegen Catilina (lat.: Orationes In Catilinam) handelt es sich um vier Reden, die der römische Philosoph, Schriftsteller und Consul Marcus Tullius Cicero im Jahre 63 v.… … Deutsch Wikipedia
reden — 1. sich äußern, sprechen, Zeichen geben. 2. sich auslassen, ausplaudern, erzählen, formulieren, in Worte fassen/kleiden, kein Blatt vor den Mund nehmen, mitteilen, seine Meinung sagen, vorbringen, zum Ausdruck bringen; (österr.): ausplauschen;… … Das Wörterbuch der Synonyme