-
1 projectile
-
2 envoyer
envoyer [ãvwaajee]2 gooien ⇒ werpen, schoppen, slaan, kaatsen♦voorbeelden:envoyer chercher • laten halen¶ 〈 informeel〉 envoyer dinguer, paître, promener, valser qn. • iemand afpoeieren, met een kluitje in het riet sturenil ne le lui a pas envoyé dire • hij heeft er geen doekjes om gewondenenvoyer promener qc. • iets laten schieten♦voorbeelden:→ air1. v1) verzenden2) gooien2. s'envoyerv -
3 missile
missile [miesiel]〈m.〉♦voorbeelden:1 missile de croisière • kruisraket, kruisvluchtwapenmissile exocet • exocet-, zijderupsraketmissile stratégique • langeafstandsraketm -
4 ailette
ailette [ellet]〈v.〉 -
5 engin
-
6 engin téléguidé
engin téléguidé -
7 envoyer un projectile
envoyer un projectile -
8 téléguider
téléguider [teeleegiedee]〈 werkwoord〉2 uit de verte leiden ⇒ onzichtbaar sturen, met onzichtbare hand leiden♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Projektil — Sn Geschoß per. Wortschatz fach. (19. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus frz. projectile m., dieses aus neo kl. projectilis, zu l. prōicere (prōiectum) vorwärtswerfen , zu l. iacere werfen und l. prō . Ebenso nndl. projectiel, ne. projectile, nfrz … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache