-
1 snigger
n. gegrijns, gegrinnik--------v. ginnegappen, grijnzen, proesten, grinnikensnigger11 giechel————————snigger2 -
2 splutter
n. gesputter, gespetter; tumult, onenigheid, ruzie--------v. spuwen onder het spreken, sputteren; knetteren; rabbelen (in taal); stamelen, hakkelen, pruttelensplutter1[ spluttə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————splutter21 sputteren ⇒ stamelen, hakkelen -
3 sputter
n. gesputter, gestamel--------v. sputteren, stamelen, brabbelensputter1[ sputtə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————sputter2〈 werkwoord〉2 sputteren ⇒ stamelen, brabbelen♦voorbeelden:the engine only sputtered a bit • de motor sputterde alleen een beetjethe riot sputtered out when the police arrived • het oproer bloedde dood toen de politie er aankwam
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский