problemen

I 〈 onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉

1 [roepend mededelen] shout (out) ⇒ yell (out)

♦voorbeelden:

1   een bevel schreeuwen • shout/yell (out) an order

     ik ben niet doof, dus schreeuw niet zo • I'm not deaf, you don't have to shout

II 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [gillen] scream, cry (out) ⇒ yell (out)

2 [figuurlijk] [roepen (om)] cry out (for)

3 [hard huilen] bawl ⇒ howl

4 [hevig tekeergaan] scream ⇒ shout

5 [met betrekking tot dieren] cry ⇒ screech 〈 pauw, uil〉, squeal 〈 varken〉

6 [met betrekking tot kleuren] clash

♦voorbeelden:

1   schreeuwen om niets • scream for no reason

     schreeuwen voordat men geslagen wordt • 〈 figuurlijk〉 cry out before one is hurt

2   deze problemen schreeuwen om een snelle oplossing • these problems cry out for a quick solution

4   hij schreeuwt tegen iedereen • he shouts at everyone

1 [opmerken] see ⇒ spot

2 [wijzen op] point out

♦voorbeelden:

1   hij was in een nachtclub gesignaleerd • he had been seen in a nightclub

2   problemen/misstanden signaleren • point out problems/evils

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [in een toestand/positie (aan)brengen] put ⇒ set

2 [plaatsen, neerzetten] put ⇒ place

3 [in de gewenste stand brengen] set ⇒ adjust

4 [doen, uiten] put

5 [voorschrijven] dictate

6 [vaststellen] put ⇒ set

7 [veronderstellen] suppose

8 [beweren] state

9 [+ op] [begroten] estimate at

10 [klaarspelen, redden] manage ⇒ (make) do

11 [in een toestand verkeren] be (doing)

♦voorbeelden:

1   iemand iets beschikbaar stellen • put something at someone's disposal

     zich herkiesbaar stellen • be up for re-election

     iemand verantwoordelijk stellen (voor iets) • hold someone responsible (for something)

     laat mij dit even duidelijk stellen • let me get this straight

     iemand op vrije voeten stellen • set someone free

     ten dienste stellen • put at the service (of)

     iemand voor een (voldongen) feit stellen • present someone with a fait accompli

2   terzijde stellen • 〈 figuurlijk〉 put aside

     de problemen waarvoor wij gesteld zijn • the problems facing us

     op de voorgrond stellen • bring to the fore

     iets tegenover iets anders stellen • contrast one thing with another

     〈 figuurlijk〉 iets voor ogen stellen • visualize something

     je opmerkingen stellen me voor een probleem • your remarks present me with a problem

3   een kijker stellen • adjust a pair of binoculars

     een machine stellen • adjust/regulate a machine

     〈 figuurlijk〉 zijn vertrouwen stellen op/in iets/iemand • place one's trust in someone/something

5   als regel stellen • make it a rule

7   stel het geval van een leraar die … • take the case of a teacher who …

     (ge)stel(d), dat dit zo is • suppose this were true

10  we zullen het met minder moeten stellen • we'll have to make do with less

     veel te stellen hebben met iemand/iets • have one's hands full with someone/something

     het zonder/buiten iets/iemand moeten stellen • have to do without something/someone

11  het is er lelijk mee gesteld • it is in a bad way, the situation is bad

     hoe is het gesteld met zijn vrouw? • how is his wife (doing)?

     het is niet zo best met hem gesteld • he is not doing too well

II 〈 onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉

1 [opstellen] draw up

♦voorbeelden:

1   een rekest stellen • draw up a petition

     de brief was slecht gesteld • the letter was badly worded

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [wegdringen] push away/aside

2 [de plaats innemen van] oust

3 [naar de achtergrond verdrijven] shut out ⇒ 〈 psychologie ook〉 repress 〈 onbewust〉, suppress 〈 bewust〉

♦voorbeelden:

2   een concurrent verdringen • oust a competitor

3   zijn problemen verdringen • repress/suppress one's problems

II 〈wederkerend werkwoord; zich verdringen〉

1 [elkaar van de plaats dringen] crowd (round)

♦voorbeelden:

1   de menigte verdrong zich voor de etalage • people crowded round the shopwindow

1  phenomenon ⇒ symptom 〈van ziekte/problemen〉, sign

♦voorbeelden:

1   verschijnselen van verrotting vertonen • show signs of decay

     een eigenaardig verschijnsel • a strange phenomenon

     het verschijnsel doet zich voor, dat … • it sometimes happens that …

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [simpel maken] (over)simplify

♦voorbeelden:

1   problemen versimpelen • oversimplify problems

II 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [simpel worden] become simple-minded ⇒ 〈 informeel〉 go soft in the head

〈de〉

1 [gebaande strook grond] road ⇒ way, track

2 [middel, manier] way ⇒ channel, means

3 [afstand, traject] road ⇒ way, journey

4 [doortocht] way

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 naar de bekende weg vragen • ask for the sake of asking

     de grote weg • the main road, the motorway

     een kortere weg nemen • take a short cut

     openbare weg • public highway/road

     op de rechte/goede/verkeerde weg zijn • be on the right/wrong track

     een weg aanleggen • build a road

     de weg afsnijden voor (onderhandelingen) • shut the door on (negotiations)

     de weg effenen voor iemand • pave the way for someone

     zijn eigen weg gaan • go one's own way

     een andere weg inslaan • take a new/different route; 〈 figuurlijk〉 follow a new avenue

     〈 figuurlijk〉 hij zal daar zijn weg wel vinden • he will make his way there

     de weg weten • know the way

     iemand de weg wijzen • show someone the way

     aan de weg naar Delft • on the road to Delft

     flink aan de weg timmeren • be busy creating a distinct profile for oneself

     zich op weg begeven • set/start out

     op weg gaan • set off (on a trip), set out (for), go

     〈 figuurlijk〉 iemand op weg helpen • set someone up

     〈 figuurlijk〉 hij is op weg beroemd te worden • he's on his way to fame

     〈 figuurlijk〉 dat ligt op uw weg • it's your responsibility

2   de weg van de minste weerstand • the line of least resistance

     dat is de kortste/zekerste weg • that is the quickest/surest way

     langs deze onsympathieke weg • even though I don't like this means

     zich van slinkse wegen bedienen, slinkse wegen gaan • use devious ways and means

     nieuwe wegen openen voor de handel • open new channels for trade

3   iemand op zijn laatste weg begeleiden • pay one's last respects to someone

     nog een lange weg voor zich hebben/te gaan hebben • have a long way to go

4   iemand de weg afsnijden • cut someone off, block someone's way

     zich een weg banen • work/edge one's way through; 〈 met meer kracht〉 force/fight one's way through; 〈 in de wereld〉 carve one's (own) way (in the world)

     met zijn tijd/geld geen weg weten • not know what to do with one's time/money

     (iemand) in de weg staan • stand in someone's/the way

     iemand iets in de weg leggen • put something in someone's way

     (voor) iemand uit de weg gaan • keep/get out of someone's way, avoid someone

     problemen uit de weg ruimen • get rid of/eliminate problems

     iemand uit de weg ruimen • eliminate someone, get rid of someone

     een misverstand uit de weg helpen • clear up a misunderstanding

————————

〈 bijwoord〉

1 [afwezig; niet te vinden] gone

2 [verrukt] crazy

3 [verwijderd] away

♦voorbeelden:

1   de jongen is al weg • the boy has already gone out

     hij is weg • 〈 bewusteloos〉 he's out/cold; 〈 na verdoving〉 he's under; 〈 verloren〉 he's lost/gone

     de sleutel/de pijn/haar geld is weg • the key/pain/money is gone

     dat is nooit weg • that is always 〈 koop〉useful/ 〈 handeling〉 a help

     weg wezen! • 〈 plaats buiten〉 (let's) get away from here!; 〈 plaats binnen〉 (let's) get out of here!

     vlug weg zijn • 〈 sport of figuurlijk〉 be quick off the mark

     weg met … • away/down with …

2   zij is helemaal weg van hem • she is totally crazy about him

3   een heel eind weg • a long way away

     even weg zijn • 〈 in gedachten〉 be far away for a moment; 〈 in slaap〉 doze off for a moment

¶   ze heeft veel weg van haar zus • she takes a lot after her sister

     het heeft er veel van weg dat hij het met opzet deed • it looks very much as if he did it on purpose

pile up 〈 problemen〉; crowd together 〈 mensen〉

1. coverage

2. mastery

overcoming

1. displaced by

2. superimposed by

Πέτρος, ου, ὁ (ὁ πέτρος=‘stone’ Hom.+; Jos., Bell. 3, 240, Ant. 7, 142.—Π. as a name can scarcely be pre-Christian, as AMerx, D. vier kanon. Ev. II/1, 1902, 160ff, referring to Jos., Ant. 18, 156 [Niese did not accept the v.l. Πέτρος for Πρῶτος], would have it. But s. ADell [πέτρα 1b] esp. 14–17. Fr. the beginning it was prob. thought of as the Gk. equivalent of the Aram. כֵּיפָא= Κηφᾶς: J 1:42; cp. Mt 16:18 and JWackernagel, Syntax II² 1928, 14f, perh. formed on the analogy of the Gk. male proper name Πέτρων: UPZ 149, 8 [III B.C.]; 135 [78 B.C.]; Plut., Mor. 422d.—A gentile named Πέτρος in Damasc., Vi. Isid. 170. S. also the Praeses Arabiae of 278/79 A.D. Aurelius P.: Publ. Princeton Univ. Arch. Expedition to Syria III A, 1913, 4 no. 546) Peter, surname of the head of the circle of Twelve Disciples, whose name was orig. Simon. His father was a certain John (s. Ἰωάννης 4) or Jonah (s. Ἰωνᾶς 2). Acc. to J 1:44 he himself was from Bethsaida, but, at any rate, when he met Jesus he lived in Capernaum (Mk 1:21, 29). Fr. that city he and his brother Andrew made their living as fishers (Mk 1:16). He was married (Mk 1:30; cp. 1 Cor 9:5), but left his home and occupation, when Jesus called, to follow him (Mk 1:18; 10:28). He belonged to the three or four most intimate of the Master’s companions (Mk 5:37; 9:2; 13:3; 14:33). He stands at the head of the lists of the apostles (Mt 10:2; Mk 3:16; Lk 6:14; Ac 1:13). Not all the problems connected w. the conferring of the name Cephas-Peter upon Simon (s. Σίμων 1) have yet been solved (the giving of a new name and the reason for it: Plato [s. ὀνομάζω 1] and Theophrastus [Vi. Platonis 2 ln. 21 in Biog. p. 388 W.= Prolegom. 1 in CHermann, Pla. VI 196 Θεόφραστος, Τύρταμος καλούμενος πάλαι, διὰ τὸ θεῖον τῆς φράσεως Θ. μετεκλήθη]; CRoth, Simon-Peter HTR 54, ’61, 91–97). He was at least not always a model of rock-like (πέτρος is a symbol of imperturbability Soph., Oed. Rex 334; Eur., Med. 28 al.) firmness (note Gethsemane, the denial, the unsuccessful attempt at walking on water; his conduct at Antioch Gal 2:11ff which, though, is fr. time to time referred to another Cephas; s. KLake, HTR 14, 1921, 95ff; AVöllmecke, Jahrbuch d. Missionshauses St. Gabriel 2, 1925, 69–104; 3, 1926, 31–75; DRiddle, JBL 59, ’40, 169–80; NHuffman, ibid. 64, ’45, 205f; PGaechter, ZKT 72, ’50, 177–212; but s. HBetz, Gal [Hermeneia] p. 105f w. n. 442). Despite all this he was the leader of Jesus’ disciples, was spokesman for the Twelve (e.g. Mt 18:21; 19:27; Mk 8:27ff; Lk 12:41; 18:28) and for the three who were closest to Jesus (Mk 9:5); he was recognized as leader even by those on the outside (Mt 17:24). He is especially prominent in the pronouncement made Mt 16:18. Only in the Fourth Gospel does Peter have a place less prominent than another, in this case the ‘disciple whom Jesus loved’ (s. Hdb. exc. on J 13:23). In connection w. the miraculous events after Jesus’ death (on this ELohmeyer, Galiläa u. Jerusalem ’36; WMichaelis, D. Erscheinungen d. Auferstanden-en ’44; MWerner, D. ntl. Berichte üb. d. Erscheinungen d. Auferstandenen: Schweiz. Theol. Umschau ’44) Pt. played a unique role: 1 Cor 15:5; Lk 24:34; Mk 16:7. He was one of the pillars of the early church (Gal 2:9 [Κηφᾶς]). Three years after Paul was converted, on his first journey to Jerusalem as a Christian, he established a significant contact w. Peter: Gal 1:18. At least until the time described in Gal 2:1–10 (cp. Ac 15:7) he was prob. the head of the early Christian community/church. He was also active as a missionary to Israel Gal 2:8; cp. 1 Cor 9:5 (Κηφᾶς).—MGoguel, L’apôtre Pierre a-t-il joué un role personnel dans les crises de Grèce et de Galatie?: RHPR 14, ’34, 461–500.—In 1 Pt 1:1 and 2 Pt 1:1 he appears as author of an epistle. On Paul’s journey to Rome: Ἀρτέμων ὁ κυβερνήτης τοῦ πλοίου ἦν λελουμένος ὑπὸ Πέτρου Artemon, the ship’s captain, was baptized by Peter AcPl Ha 7, 20. It is probable that he died at Rome under Nero, about 64 A.D..—In the NT he is somet. called Σίμων (q.v. 1; in Ac 15:14 and 2 Pt 1:1 more exactly Συμεών=שִׁמְעוֹן); except for Gal 2:7f Paul always calls him Κηφᾶς (q.v.). Both names Σίμων Π. Mt 16:16; Lk 5:8; J 1:40; 6:8, 68; 13:6, 9, 24, 36; 18:10, 15, 25; 20:2, 6; 21:2f, 7b, 11, 15. Σίμων ὁ λεγόμενος Π. Mt 4:18; 10:2. Σίμων ὁ ἐπικαλούμενος Π. Ac 10:18; 11:13. Σίμων ὸ̔ς ἐπικαλεῖται Π. 10:5, 32.—Outside the NT it is found in our lit. GEb 34, 59; GPt 14:60 (Σίμων Πέτρος); ApcPt Rainer; GMary 463 (2 times); AcPt Ox 849 (4 times); 1 Cl 5:4 (Paul follows in 5:5); 2 Cl 5:3f (a piece fr. an apocr. gosp.); IRo 4:3 (Πέτρος καὶ Παῦλος); ISm 3:2=GHb 356, 39; Papias (2:4, w. other disciples; 15, w. Mark as his ἑρμηνευτής).—Zahn, Einl. II §38–44; KErbes, Petrus nicht in Rom, sondern in Jerusalem gestorben: ZKG 22, 1901, 1ff; 161ff (against him AKneller, ZKT 26, 1902, 33ff; 225ff; 351ff); PSchmiedel, War der Ap. Petrus in Rom?: PM 13, 1909, 59–81; HLietzmann, Petrus u. Pls in Rom² 1927; GEsser, Der hl. Ap. Petrus 1902; CGuignebert, La primauté de St. Pierre et la venue de Pierre à Rome 1909; FFoakes-Jackson, Peter, Prince of Apostles 1927; HDannenbauer, D. röm. Pt-Legende: Hist. Ztschr. 146, ’32, 239–62; 159, ’38, 81–88; KHeussi, War Pt. in Rom? ’36, War Pt. wirklich röm. Märtyrer? ’37, Neues z. Pt.-frage ’39, TLZ 77, ’52, 67–72; HLietzmann, Pt. röm. Märt.: SBBerlAk ’36, XXIX; DRobinson, JBL 64, ’45, 255–67; HSchmutz, Pt. war dennoch in Rom: Benedikt. Monatsschr. 22, ’46, 128–41.—On Mt 16:17–19 s., in addition to the lit. on κλείς 1 and πέτρα 1b: JSchnitzer, Hat Jesus das Papsttum gestiftet? 1910, Das Papsttum eine Stiftung Jesu? 1910; FTillmann, Jesus u. das Papsttum 1910; AKneller, ZKT 44, 1920, 147–69; OLinton, D. Problem der Urkirche ’32, 157–83; KPieper, Jes. u. d. Kirche ’32; AEhrhard, Urkirche u. Frühkatholizismus I 1, ’36.—JMunck, Pt. u. Pls in der Offenb. Joh. ’50 (Rv 11:3–13).—OCullmann, Petrus², ’60 (Eng. tr. Peter, FFilson², ’62), L’apôtre Pierre: NT Essays (TManson memorial vol.), ’59, 94–105; OKarrer, Peter and the Church: an examination of the Cullmann thesis, ’63; RO’Callaghan, Vatican Excavations and the Tomb of Peter: BA 16, ’53, 70–87; AvGerkan, D. Forschung nach dem Grab Petri, ZNW 44, ’52/53, 196–205, Zu den Problemen des Petrusgrabes: JAC ’58, 79–93; GSnyder, BA 32, ’69, 2–24; JGwynGriffiths, Hibbert Journal 55, ’56/57, 140–49; TBarnes, JTS 21, ’70, 175–79; GSchulze-Kadelbach, D. Stellung des P. in der Urchristenheit: TLZ 81, ’56, 1–18 (lit.); PGaechter, Petrus u. seine Zeit, ’58; EKirschbaum, The Tombs of St. Peter and St. Paul (transl. JMurray) ’59; EHaenchen, Petrus-Probleme, NTS 7, ’60/61, 187–97; SAgourides, Πέτρος καὶ Ἰωάννης ἐν τῷ τετάρτῳ Εὐαγγελίῳ, Thessalonike, ’66; DGewalt, Petrus, diss. Hdlbg, ’66; RBrown, KDonfried, JReumann edd., Peter in the NT, ’73; CCaragounis, Peter and the Rock (BZNW 58) ’89.—Pauly-W. XIX ’38, 1335–61; Kl. Pauly IV 674–76; BHHW III 1430f. LGPN I. M-M. EDNT. TW. Sv.