-
1 plaatsvinden
♦voorbeelden:1 wanneer zal het huwelijk plaatsvinden? • when is the marriage (taking place)?het kan elk ogenblik plaatsvinden • it can happen (at) any moment; 〈 het wordt verwacht〉 it is due at any moment -
2 plaatsvinden
-
3 plaatsvinden
случиться, произойти, совершиться; состояться; иметь место* * **происходить, случаться* * *гл.общ. иметь место, происходить, случаться, состояться -
4 plaatsvinden
I.ereignenII.stattfinden -
5 plaatsvinden
v. take place, happen, occur -
6 plaatsvinden
ww -
7 plaatsvinden
olmak [-ur] v -
8 plaatsvinden
случиться, произойти, совершиться; состояться; иметь место vond plaatse.OVT.imp. vonden plaatsm.OVT.imp. heeft plaatsgevondenVTT.pref. -
9 het kan elk ogenblik plaatsvinden
het kan elk ogenblik plaatsvindenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het kan elk ogenblik plaatsvinden
-
10 wanneer zal het huwelijk plaatsvinden?
wanneer zal het huwelijk plaatsvinden?when is the marriage (taking place)?Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > wanneer zal het huwelijk plaatsvinden?
-
11 plaatsgrijpen
→ link=plaatsvinden plaatsvinden -
12 plaatshebben
→ link=plaatsvinden plaatsvinden -
13 gebeuren
I.geschehenII.passieren [geschehen]III.sich ereignenIV.[plaatsvinden]stattfindenV.hetEreignis n -
14 иметь место
vgener. doorgaan, plaats grijpen, plaats hebben, plaats vinden, plaatsgrijpen, plaatshebben, plaatsvinden, vallen -
15 происходить
vgener. afkomen, afleiden, arriveren, gebeuren, komen, ontspruiten, ontstaan, spelen, spruiten, toegaan, afstammen, gaande zijn, geschieden, omgaan, passeren, plaats hebben, plaatsvinden, stammen, voortspruiten, voorvallen, wedervaren, weervaren, zich toedragen -
16 случаться
vgener. omgaan, passeren, voorkomen, wedervaren, weervaren, gebeuren, geschieden, komen, overkomen, plaats hebben, plaatsgrijpen, plaatsvinden, toegaan, voorvallen, zich toedragen -
17 состояться
vgener. doorgaan, plaatsvinden -
18 afspelen
I 〈wederkerend werkwoord; zich afspelen〉♦voorbeelden:wat zich achter de schermen afspeelt • l'envers du décorII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [afdraaien] (faire) passer2 [uitspelen] jouer in extenso3 [te veel (be)spelen] user (à force de jouer)♦voorbeelden: -
19 doorgaan
1 [verder gaan] avancer2 [voortgaan met een handeling] continuer (qc.; à, de faire qc.)3 [voortduren] continuer4 [door een ruimte, opening gaan] passer5 [plaatsvinden] avoir lieu6 [ingaan op] approfondir (qc.)7 [+ voor][aangezien worden voor] passer (pour)♦voorbeelden:tot het uiterste doorgaan • aller jusqu'au bout2 hij gaat maar door! • il n'arrête pas!laten we daar niet over doorgaan • n'insistons pasals het zo doorgaat • si ça continue comme çadat gaat in één moeite door • autant le faire tout de suitehet project gaat niet door • le projet a été abandonnéop een zaak doorgaan • approfondir une affaire -
20 gebeuren
2 [gedaan worden] se faire3 [overkomen] arriver à♦voorbeelden:1 is er een ongeluk gebeurd? • est-ce qu'il y a eu un accident?dat kan de beste gebeuren • cela peut arriver à tout le mondelaat dit niet meer gebeuren! • que ça ne se renouvelle pas!wat (er) ook gebeuren moge • quoi qu'il arrivealsof er niets gebeurd was • comme si de rien n'étaitwat gebeurd is, is gebeurd • ce qui est fait est faitdat gebeurt niet meer, begrepen? • cela ne se reproduira plus, compris?een waar gebeurd feit • un fait authentiquehet is gebeurd met hem • il est finieen gebeuren • un événementer moet nog heel wat gebeuren voor … • on aura un bon bout de chemin à faire avant …het is gebeurd • c'est faiter moet iets gebeuren, zo kan het niet blijven • il faut faire qc., cela ne peut pas continuer comme celahet is zó gebeurd • c'est simple comme bonjour3 het zal je gebeuren! • imaginez que cela vous arrive!wat is er met jou gebeurd? • que t'est-il arrivé? quotidienne
- 1
- 2