-
1 chevaucher
chevaucher [sĵəvoosĵee]1 elkaar (gedeeltelijk) overlappen ⇒ gedeeltelijk over elkaar liggen, golven 〈 van regels〉 ⇒ dansen 〈 van letters〉♦voorbeelden:chevaucher sur qc. • gedeeltelijk met iets samenvallenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (schrijlings) zitten op ⇒ rijden op, berijden♦voorbeelden:1. v1) elkaar (gedeeltelijk) overlappen [regels]2) rijden (op), berijden2. se chevaucherv -
2 chevauchement
-
3 doublonner
doublonner [doeblonnee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
4 imbriquer
imbriquer [ẽbriekee]1 (dakpansgewijs) over elkaar leggen, plaatsen1 (onderling) nauw verbonden zijn ⇒ (elkaar) overlappen, in elkaar grijpen
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский