-
121 overspend
v. te veel uitgeven (geld), te veel verkwisten (geld)overspendI 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
122 paddle
n. peddel; blad (v.e. riem); schoep (v.e. scheprad); zwemvoet, vin; roeitochtje--------v. peddelen; waden; slaan, meppen (slang)paddle1[ pædl] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 peddelvormig instrument ⇒ grote lepel; spatel♦voorbeelden:————————paddle21 pootje baden ⇒ plassen (met water), waden -
123 paint
n. verf--------v. verven; schilderenpaint1[ peent]♦voorbeelden:wet paint! • pas geverfd!facial paint • maquillageII 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————paint2♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
124 pander
n. pooier, souteneur--------v. pooieren (voor); uitbuiten; inspelen op-; toegeven aan-pander1[ pændə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 koppelaar ⇒ pooier, souteneur————————pander2〈 verouderend〉♦voorbeelden:¶ pander to • toegeven aan, inspelen op, exploiteren, uitbuitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 koppelen ⇒ verlokken, uitbuiten -
125 park
n. park, openbaar park; natuurreservaat; rekreatiegebied; (in computers) het vastzetten (parkeren) van de lees/schrijfkop van de harde schijf om schade te voorkomen bij het verplaatsen van de computer--------v. parkerenpark1[ pa:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (natuur)park ⇒ domein, natuurreservaat♦voorbeelden:1 national park • nationaal park, natuurreservaat————————park21 parkerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
126 pay out
geld uitdelen, betalen; een touw vieren; wraak nemenpay out2 〈+on〉(geld) uitgeven/weggeven (voor)II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
127 pick up
v. oprapen; opknappen,verkrijgen; beter worden, verbeteren;, opleven; accelereren; schoonmaken (Spreektaal); vaart krijgen, aanwakkeren; weer beginnen, hervatten; met iemand een roman beginnen (Informeel); vernieuwen na een onderbreking; kopen, meebrengen (bv. "We hebben geen melk meer, op weg naar huis kun je een karton melk meebrengen?")pick up♦voorbeelden:¶ pick up with • aanpappen met, leren kennen1 opruimen♦voorbeelden:2 opdoen ⇒ oplopen, oppikken4 ophalen ⇒ een lift geven, meenemen♦voorbeelden:pick someone up for questioning • iemand oppakken om te verhorenpick oneself up • overeind krabbelenpick up a language • zich een taal eigen makenpick up speed • vaart vermeerderenhe picked her up in a bar • hij heeft haar in een bar opgepiktwhere did you pick that up? • waar heb je dat geleerd? -
128 pick
n. pikhouweel--------v. uitzoeken; plukken; ophangen; uittrekkenpick1[ pik]1 keus♦voorbeelden:————————pick21 (zorgvuldig) kiezen ⇒ selecteren, uitzoeken4 met kleine hapjes eten ⇒ peuzelen/knabbelen (aan)♦voorbeelden:pick the winner • op het winnende paard weddenpick one's words • zijn woorden wikken en wegenpick and choose • kieskeurig zijnpick at • plukken/peuteren aan; vitten/hakken oppick on • vitten/afgeven op→ pick up pick up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 the play was picked apart by the critics • de critici lieten geen spaan heel van het stuk
Страницы