-
1 opwegen
-
2 opwegen tegen
гл.общ. взвешивать, уравновешивать (что-л.) -
3 уравновешивать
vgener. opwegen (tegen (÷òî-ôèáî), opwegen tegen (что-л.), uitbalanceren -
4 взвешивать
v1) gener. afmeten, uitwegen, wegen, afwegen, bezien, in aanschouw nemen, nagaan, opwegen tegen, (мысленно) overdenken, overwegen, reflecteren, zich bezinnen2) liter. afwegen (слова, поступки) -
5 равняться
v1) gener. opwegen (tegen (÷òî-ôèáî)), evenaren (с кем-л. в чём-л.), nadoen (с кем-л.), bedragen, bijkomen (по товарищам), maken, tegen (iem.) opgewassen zijn, zich met (iem.) meten (с кем-л.)2) milit. richten3) math. gelijk zijn
См. также в других словарях:
Frau — 1. Alle Frauen sind Eva s Tochter. Dän.: Alle mandfolk ere Adams sönner og quindfolk Evæ døttre. (Prov. dan., 6.) 2. Alle Frauen sind gut. Die Engländer fügen boshaft hinzu: zu etwas oder nichts. (Reinsberg I, 59.) 3. Alte Frau – Liebe lau. In… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon