-
1 хвастун
ngener. dikdoener, braniemaker, lefmaker, branieschopper, lefgozer, lefhebber, banjer, branie, keffer, opschepper, schreeuwer, schreeuwlelijk, windzak, roemer, blaaskaak, blaffer, bluffer, druktemaker, geurmaker, grootspreker, ophakker, opsnijder, parademaker, pocher, pochhans, praalhans, praatjesmaker, praatsmaker, praler, protser, snoever, windbuil -
2 bravache
bravache [braavaasĵ]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 snoever ⇒ opschepper, opsnijder♦voorbeelden:1 air bravache • snoeverig gezicht, voorkomenfaire le bravache • de held uithangen -
3 flambard
-
4 *hâbleur
*hâbleur ['aablur],*hâbleuse ['aableuz]〈m., v.〉1 opschepper, -ster ⇒ snoever, opsnijder -
5 tartarin
-
6 Schwadroneur
Schwadroneur〈m.; Schwadroneurs, Schwadroneure〉 〈verouderd; informeel〉1 grootspreker, mooiprater, opsnijder
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский