-
1 arise
v. wakker worden; opstaan; oprijzen, ontstaan; optreden1 zich voordoen ⇒ gebeuren, optreden♦voorbeelden:a thunderstorm arose • er stak een onweer op2 arise from • voortkomen uit, het gevolg zijn van -
2 go up
opgaan, stijgengo up♦voorbeelden:II 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
3 tower
n. toren--------v. uittorenen (boven), (hoog) uitstekentower1[ tauə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 torengebouw ⇒ toren/kantoorflat♦voorbeelden:¶ tower of strength • steun en toeverlaat, rots in de branding————————tower2〈 werkwoord〉
См. также в других словарях:
uprise — c.1300, “stand up; get out of bed; ascend to a higher level,” from UP (Cf. up) + RISE (Cf. rise). Cf. W.Fris. oprize, M.Du. oprisen, Du. oprijzen … Etymology dictionary