-
101 totschlagen
totschlagen♦voorbeelden:〈informeel; figuurlijk〉 dafür lasse ich mich (auf der Stelle) totschlagen! • ik mag een boon wezen als het niet waar is! -
102 ätzen
ätzen1 bijten, invreten 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 ein ätzender Geruch • een bijtende, scherpe geur〈 figuurlijk〉 ätzender Spott • bijtende, scherpe spotII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:3 ein Bild auf, in eine Platte ätzen • een voorstelling op, in een plaat etsen -
103 Linie
Linie〈v.; Linie, Linien〉♦voorbeelden:gestrichelte, punktierte Linien • stippellijnenauf die (schlanke) Linie achten • aan de (slanke) lijn doensich auf einer ab-, aufsteigenden Linie befinden • in dalende, stijgende lijn gaanauf der ganzen Linie • over de hele lijnin erster Linie • in, op de eerste plaatsin gerader Linie • in rechte lijndie Linie 8 • lijn 82 in einer Linie stehen • op één lijn, rij staanin vorderster Linie stehen • in de voorste gelederen staan -
104 wenden
wenden〈 haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:seine Aufmerksamkeit auf eine Sache wenden • zijn aandacht op iets vestigendie Gefahr von jemandem wenden • het gevaar van iemand afwenden2 viel Geld, Zeit an, auf eine Sache wenden • veel geld, tijd aan iets besteden♦voorbeelden:der Wind wendet sich • de wind draaitsich an jemanden wenden • zich (met een verzoek, vraag) tot iemand wendensich zu jemandem wenden • zich naar iemand toekerensich zum Bösen, Schlimmen wenden • (zich) verslechteren -
105 Atom
Atom〈o.; Atoms, Atome〉♦voorbeelden: -
106 Bilanz
Bilanz〈v.; Bilanz, Bilanzen〉♦voorbeelden:1 die Bilanz aufstellen, frisieren • de balans opmaken, flatteren -
107 Ernte
Ernte〈v.; Ernte, Ernten〉♦voorbeelden: -
108 Falle
Falle〈v.; Falle, Fallen〉♦voorbeelden:in die Falle gehen • in de val lopen, erin tuinen -
109 Faser
Faser〈v.; Faser, Fasern〉♦voorbeelden: -
110 Federstrich
Federstrich〈m.〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 durch einen Federstrich, mit einem (einzigen) Federstrich • met één (enkele) pennenstreek -
111 Fessel
Fessel〈v.; Fessel, Fesseln〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 in Fesseln halten • in toom houden, beperkenetwas als Fessel empfinden • iets als een belemmering ervaren -
112 Fleisch
〈o.; Fleisch(e)s〉♦voorbeelden:1 Fleisch fressende Pflanzen, Tiere • vleesetende planten, dierenviel Fleisch auf der Bühne zeigen • veel bloot op het toneel tonen〈 informeel〉 vom Fleisch(e) fallen • afvallen, vermagerenzu Fleische kommen • aankomen, bijkomen〈 formeel〉 sein (eigen(es)) Fleisch und Blut • zijn eigen vlees en bloed, zijn eigen kind(eren) -
113 Flor
-
114 Formel
Formel〈v.; Formel, Formeln〉♦voorbeelden:etwas auf eine gemeinsame Formel bringen • iets onder één noemer brengen -
115 Fragezeichen
Fragezeichen〈o.〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 dasitzen, dastehen wie ein Fragezeichen • er als een vraagteken, lamlendig bij zitten, staan -
116 Fäulnis
-
117 Garde
Garde〈v.; Garde, Garden〉♦voorbeelden: -
118 Geburt
Geburt〈v.; Geburt, Geburten〉♦voorbeelden:nach, vor Christi Geburt • na, vóór Christusvon Geburt (an) taub • doofgeboren2 von niedriger Geburt • van geringe afkomst, lage komaf -
119 Geige
-
120 Geschütz
Geschütz〈o.; Geschützes, Geschütze〉♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 grobes, schweres Geschütz, mit grobem Geschütz gegen jemanden auffahren • tegen iemand met grof geschut beginnen
См. также в других словарях:
Guru — For other uses, see Guru (disambiguation). A guru (Sanskrit: गुरु) is one who is regarded as having great knowledge, wisdom, and authority in a certain area, and who uses it to guide others (teacher). Other forms of manifestation of this… … Wikipedia